In heeft
elke lijn een vectorvoorstelling van de vorm ;
elk vlak een vectorvoorstelling van de vorm .
Hierin is telkens een plaatsvector en zijn , en richtingsvectoren.
Met de vector wordt een vector vanuit
`O`
naar een willekeurig punt
`P(x, y, z)`
op de lijn of in het vlak bedoeld.
Elk vlak in heeft ook een vergelijking van de vorm
`ax+by+cz=d`
.
De normaalvector van dit vlak is .
Deze vector staat loodrecht op het vlak en dus op beide richtingsvectoren van het
vlak.