Vectormeetkunde > Onderlinge ligging
1234567Onderlinge ligging

Voorbeeld 2

`T.ABCD` is een regelmatige vierzijdige piramide met `A(2, text(-)2, 0)` , `B(2, 2, 0)` en `T(0, 0, 2)` . Laat zien dat lijn `AB` en lijn `CT` elkaar kruisen en bereken hun kortste onderlinge afstand.

> antwoord

`AB` : ( x y z ) = ( 2 0 0 ) + p ( 0 1 0 )  en `CT` : ( x y z ) = ( 2 2 0 ) + q ( 1 1 1 )

Beide lijnen zijn niet evenwijdig want hun richtingsvectoren zijn geen veelvoud van elkaar. Ze snijden of kruisen elkaar dus. Voor een snijpunt moeten er waarden van `p` en `q` bestaan waarvoor `(2, p, 0) = (text(-)2+q, 2+q, q)` .
Ga na dat dergelijke waarden van `p` en `q` niet bestaan. De twee lijnen kruisen elkaar dus.

Hun kortste onderlinge afstand is de afstand van een punt (b.v. `(0, 2, 0)` ) van `AB` tot een vlak waar `CT` in ligt en dat evenwijdig is met `AB` . Hier is dat vlak `CDT` . Een vergelijking van dit vlak is `x - z = text(-)2` . Door een lijn door `(0, 2, 0)` en loodrecht op vlak `CBT` te snijden met dit vlak kun je de gevraagde afstand berekenen...

Opgave 5

In Voorbeeld 2 wordt de (kortste) afstand tussen twee kruisende lijnen berekend.

a

Maak de beschreven werkwijze duidelijk in een eigen tekening.

b

Laat met een berekening zien dat de lijnen A B en C T elkaar niet snijden.

c

Bereken vervolgens zelf de afstand tussen beide lijnen.

verder | terug