Je bent in Uitleg 1 de begrippen juistheid en precisie tegengekomen.
De juistheid zegt iets over hoe dicht je meting (of het gemiddelde van verschillende metingen) zit bij de "werkelijke waarde" .
De precisie zegt iets over hoe dicht je metingen bij elkaar liggen.
In deze figuren wordt dat met behulp van een schietschijf uitgebeeld.
De (oranje) roos is de werkelijke waarde.
juist en precies
|
niet juist en wel precies
|
wel juist en niet precies
|
niet juist en niet precies
|
Je beschikt over een weegschaal met een schaallengte van `5` kg van klasse `0,5` .
Welke afwijking van de werkelijke waarde zal een correct afgelezen waarde maximaal hebben?
Op verschillende momenten en door verschillende mensen worden met deze weegschaal vijf keer pakken van
`1500`
g gewogen.
Je ziet steeds de resultaten van die metingen.
Beschrijf telkens van welke soort fout er sprake is en of de metingen precies en juist zijn uitgevoerd.
`1530` , `1550` , `1515` , `1525` en `1530` .
`1460` , `1550` , `1515` , `1475` en `1510` .
`1480` , `1510` , `1495` , `1490` en `1515` .