Onder de omtrek van een figuur versta je de hoeveelheid lengte-eenheden die je nodig hebt om de figuur om te trekken. De lengte-eenheid is de meter m.
Andere lengtematen leidt je hiervan af:
`1`
cm
`= 0,01`
m,
`1`
mm
`= 0,001`
m, etc.
Over eenheden en hun voorvoegsels gaat onderdeel 6 van Rekenen 1.
Onder de oppervlakte van een figuur versta je de hoeveelheid oppervlakte-eenheden die je nodig hebt om de figuur te bedekken. De oppervlakte-eenheid is de vierkante meter m2.
Andere oppervlaktematen leidt je hiervan af: omdat
`1`
cm
`= 0,01`
m is
`1`
cm2
`= 0,01*0,01 = 0,0001`
m2.
Van een rechthoek bereken je snel de oppervlakte door de lengte en de breedte te vermenigvuldigen.
Een halve rechthoek is de helft daarvan.
|
|
Elke veelhoek is ofwel te verdelen in rechthoeken en halve rechthoeken, ofwel te omlijsten door een rechthoek waarvan je dan kleinere rechthoeken en halve rechthoeken kunt
"afknippen"
. Op die manier kun je van elke veelhoek de oppervlakte berekenen.
Je kunt daarmee ook oppervlakteformules afleiden:
opp(driehoek) `= 1/2 * b * h` met basis `b` en hoogte `h` ;
opp(parm) `= b * h` met basis `b` en hoogte `h` ;
opp(vlieger) `= 1/2 * p * q` met `p` en `q` de lengtes van de diagonalen;
opp(trapezium) `= 1/2 * (a+b) * h` met `a` en `b` de lengtes van de evenwijdige zijden en `h` de hoogte.
Als een figuur wordt vergroot met vergrotingsfactor `k` dan wordt ook de omtrek `k` keer zo groot, maar de oppervlakte wordt `k*k = k^2` keer zo groot.