In een eenheidscirkel kun je zo de tangens definiëren:
tan(α)=yPxP
En daarom geldt voor de tangensfunctie:
tan(α)=sin(x)cos(x)
Deze functie is ook periodiek, maar nu met een periode van
π
.
Verder heeft deze functie verticale asymptoten: voor waarden van
x
waarbij
cos(x)=0
bestaan de functiewaarden niet, je deelt dan door
0
. Dit is het geval als
x=12π+k⋅π
.
Terugrekenen vanuit deze functie doe je met behulp van
arctan
, op veel apparatuur genoteerd als
tan-1
.
Bijvoorbeeld is de oplossing van
tan(x)=0,5
gelijk aan
x=arctan(0,5)+k⋅π≈0,464+k⋅π
.
Bekijk Uitleg 2. Bekijk de grafiek van y=tan(x) .
Breng die grafiek zo in beeld, dat je precies twee periodes ziet.
Waar zitten de verticale asymptoten van deze functie? Leg ook uit hoe je dat kunt afleiden uit de formule tan(x)=sin(x)cos(x) .
Voor welke waarden van x is tan(x)=1 ?
Ook bij de tangensfunctie komen exacte waarden voor bij x=0 , x=16π , x=14π en x=13π .
Bereken de exacte waarden van tan(x) voor deze x -waarden.
Schrijf alle oplossingen op van tan(x)=√3 .