△ABC is gelijkzijdig ( 3 hoeken van 60∘ ) dus Opp△ABC=12×1×1×sin(60° .
Een lijnstuk wordt 8 keer over dezelfde hoek verdraaid om vervolgens in dezelfde stand (richting) terug te komen.
De som van de hoeken in een driehoek is gelijk aan
180^@
.
De top van elke driehoek is
(360/8)^@
(er passen
8
tophoeken in de hele cirkel).
Dus
/_1
en
/_2
zijn samen gelijk aan
180^@-(360/8)^@
.
De hoek van de achthoek bestaat steeds uit
/_1+/_2=180^@-(360/8)^@
.
Vervang in de voorgaande redenering, 8 steeds door n .
Rekenmachine laten rekenen met graden!
Opp_(n-hoek)=nxx0,5xx1xx1xxsin((360)/n)=0,5xxnxxsin((360)/n)
en
Opp_(cirkel)=pixx1^2=pi
rArr pi-0,5xxnxxsin((360)/n) lt 0,01pi rArr sin((360)/n) gt (2xx0,99pi)/n
.
Probeer
n=14 rArr
klopt niet, probeer
n=15 rArr
klopt.
Het probleem wordt dan tweedimensionaal.
Bekijk het zijvlak BCT met Q het midden van BC . In Delta BQT geldt QT = sqrt(20^2 - 10^2) = sqrt(300) .
Omdat TM =TS-MS= sqrt((sqrt(300))^2-10^2) -r= sqrt(200)-r .
Omdat /_MTR=/_QTS en /_MRT=/_QST , dus alle hoeken zijn gelijk.
Vanwege de gelijkvormigheid van de driehoeken QST en MRT is: r/10 = (sqrt(200) - r)/(sqrt(300)) . Hieruit volgt r ~~ 5,18 .
Je weet dat cos(/_Q)=(QT)/(QS)=10/sqrt(300)=1/sqrt(3) , dus /_Q~~54,74 .
Tevens is /_MQS=1/2/_Q , en tan(/_MQS)=(MS)/(QS)=r/10 .
Dus r=10*tan(1/2/_Q)~~5,18 .
Je krijgt zo een tweedimensionale voorstelling van de afstand tussen de bol en de ribben.
De cirkel heeft als middelpunt M het punt op de symmetrieas TS van Delta ACT dat op een afstand r ~~ 5,18 boven AC ligt.
Teken MP _|_ CT en noem het snijpunt van MP met de cirkel Q .
Je ziet dat driehoeken MPT en CST gelijkvormig zijn. Dus je kunt zeggen (MP)/(MT)=(CS)/(CT) .
Je weet dat CT=20 en CS=sqrt(200) . Je weet ook dat MT=sqrt(200)-r en MP=PQ+r . Je hebt al eerder berekend dat r~~5,18 .
Invullen levert (PQ+5,18)/(sqrt(200)-5,18)=sqrt(200)/20 , waaruit volgt PQ ~~1,16 .
CD ~~ 34 mm.
52^2 = 65^2 + 43^2 - 2*65*43*cos(/_A) geeft text(-)3370 = text(-)5590*cos(/_A) .
Dus cos(/_A) = (text(-)3370)/(text(-)5590) ~~ 0,6029 en /_A ~~ 52,9^@ .
sin(/_A) = (CD)/(AC) geeft sin(52,9^@) = (DC)/43 , dus CD ~~ 34,3 mm.
|
|
Zie de figuren bij a.
Zie de figuur bij het antwoord op deelvraag b.
Je weet algauw dat TS=sqrt(6^2-3,6^2)=4,8 . Je ziet ook dat driehoek SBT gelijkvormig is met driehoek YBL . Zo kun je met (BS)/(TS)=(BY)/(LY) achterhalen dat (LY)=3,6/4,8*2,5=1,875 . Tot slot kan je de breedte van de kamer bepalen met XY=7,2-2*LY=3,45 .
Zie de figuur bij het antwoord op b.
Je weet al dat TS=sqrt(6^2-3,6^2)=4,8 . Je ziet ook dat driehoek SRT gelijkvormig is met driehoek ZRN . Zo kun je met (RS)/(TS)=(RZ)/(NZ) achterhalen dat RZ=10/4,8*2,5~~5,21 . Tot slot kan je de breedte van de kamer bepalen met SZ=10-RZ=4,79 .
Op de uitslag heeft driehoek ABT een grondvlak |AB| met een geschaalde breedte van 3,6 cm en hoogte van 3 cm. |BC| is geschaald 5 cm, enzovoorts.
Afgerond 117,21 m².
Uit AC = sqrt(10^2 + 10^2) = sqrt(200) volgt CB = 1/2 sqrt(200) = 1/2*10sqrt(2) = 5sqrt(2) .
BT = sqrt((5sqrt(2))^2 + 4^2) = sqrt(66) en tan(/_CBT) = 4/(5sqrt(2)) geeft /_CBT ~~ 29,5^@ .
/_CBT ~~ 29,5^@ , dus /_CTN ~~ 60,5^@ .
cos(60,5^@) = (TN)/(TM) = (1/2 sqrt(66))/(TM) geeft TM ~~ 8,25 m.
Het middelpunt van de cirkel ligt ongeveer 8,25 - 4 = 4,25 m onder de bovenrand van de bak.
Je moet de straal van zo'n halve cirkel berekenen, noem hem r (meter).
Zet deze straal twee keer in je figuur, als
MC
en als
MB
bijvoorbeeld.
In de rechthoekige
Delta DMC
is dan
DC = 4
,
DM = 8-r
en
MC = r
m.
Nu is 4^2 + (8-r)^2 = r^2 en dus 80 - 16r = 0 zodat r=5 m.
De straal van beide cirkels is daarom 5 . De opslagruimte is 5 m hoog.
Dit kan door twee keer de stelling van Pythagoras te doen.
Maar het kan ook in één keer:
DE = sqrt(4^2 + 4^2 + 1^2) = sqrt(33)
/_DEF
kun je met de cosinusregel berekenen:
5^2 = 33 + 32 - 2*sqrt(33)*sqrt(32)*cos(/_DEF)
Je vindt
/_DEF≈52^@
.
Ja, /_DEF kun je zowel met de cosinusregel als met de sinusregel berekenen.
Met de sinusregel: 5/(sin(/_DEF)) = (sqrt(32))/(sin(63^@)) .
In beide gevallen vind je /_DEF≈52^@ .
EP = sqrt(33)*sin(63^@)~~5,12 .
Figuur a:
BC^2=4^2+5^2-2*4*5*cos(60) . Hieruit volgt BC =sqrt(21)~~4,58 .
5^2=4^2+(sqrt(21))^2-2*4*sqrt(21)*cos(angle B) geeft angle B ~~ 70,9^@ .
Figuur b:
5/(sin(\angle E))=6/(sin(60)) geeft \angle E ~~ 46,2^@ en daarmee angle F ~~ 73,8^@ . /_E = 180^@ - 46,2^@ =133,8^@ vervalt.
6/(sin(60))=(DE)/(sin(angle F)) geeft DE ~~ 6,65 .
Figuur c:
10/(sin(70))=5/(sin(angle L)) geeft /_L ~~ 28,0^@ en daarmee angle MKL~~82,0^@ . /_L = 152,0^@ vervalt.
ML^2=5^2+10^2-2*5*10*cos(angle MKL) geeft ML ~~ 10,54 en daarmee MN ~~ 2,54 .
NK^2=5^2+MN^2-2*5*MN*cos(70) geeft NK ~~4,77 .
(NK)/(sin(angle L))=10/(sin(angle LNK)) geeft angle LNK~~100,0^@ ( angle LNK~~80,0^@ kan niet, aangezien de hoek stomp is).
Redelijkerwijs zijn er twee opties om een zo groot mogelijk schilderij de bestelbus in te krijgen: diagonaal liggend, of diagonaal staand. Je bekijkt welke van de twee een grotere oppervlakte zou hebben.
Een diagonaal liggend schilderij heeft een lengte sqrt(2^2+1,3^2)=sqrt(5,69) en breedte 1,6 , dus een oppervlakte van 1,6*sqrt(5,69)~~3,8 m².
Een diagonaal staand schilderij heeft lengte sqrt(2^2+1,6^2)=sqrt(6,56) en breedte 1,3 , dus een oppervlakte van 1,3*sqrt(6,56)~~3,3 m².
Het grootste schilderij dat erin past heeft dus een oppervlakte van ongeveer 3,8 m².
De opstaande ribben zijn allemaal even lang. Dus een ribbe uitrekenen is voldoende.
Trek vanuit E een loodlijn naar AB . Noem dit snijpunt X . Dan geldt EX=sqrt(5^2+4^2)=sqrt(41) .
Daarna kun je in ΔAXE de lengte van de opstaande ribbe AE uitrekenen: AE=sqrt(3^2+41)=sqrt(50) .
tan(∠ABF)=sqrt(41)/3 , dat geeft ∠ABF~~65° .
Teken in ΔBCF de hoogtelijn uit F op BC . Noem het voetpunt T .
Dan geldt TC=4 en cos(∠BCF)=4/sqrt(50) geeft ∠BCF~~56° .
De breedte van de verdiepingsvloer is
2/5*8 =3,2
m.
De lengte
is
6 +2 *2/5*3 =8,4
m.
De oppervlakte is
3,2 *8,4=26,88
m².
EH=HG=sqrt(4^2+3^2)=5 en EG=AC=sqrt(4^2+4^2)=4sqrt(2) .
Cosregel: 32=25+25-2*5*5*cos(/_EHG) , ofwel cos(/_EHG)=18/50 , en dus is /_EHG~~68,90^@ .
Schets driehoek EGH , met de hoogtelijn door G . Noem het snijpunt van EH en de hoogtelijn S . /_H~~68,90^@ , en HG=5 .
Dus sin(/_H)=(GS)/(HG) , ofwel GS=HG*sin(/_H)~~4,66 .
Hier zie je het bedoelde (rechthoekige) trapezium.
De afmeting van de bovenrand vind je met gelijkvormigheid: 10/x = 60/45 geeft x=7,5 (zie bovenaanzicht).
De zijde waar
83,2
m bij staat heeft een precieze lengte van
sqrt(45^2+70^2)=sqrt(6925)
.
De langste zijde van het
trapezium is
sqrt(6925 +6,5^2)=sqrt(6967,25)≈83,5
m.
cos(alpha) ~~ (6,5)/(83,5) geeft alpha ~~ 85^@ .
Behalve twee rechte hoeken is er een hoek van ongeveer 85^@ en een hoek van ongeveer 95^@ .
Maak een schets van de situatie. Hier zie je dat AC een rechte lijn is. Trek ook een loodrechte lijn op de muur door het punt A . Het snijpunt van deze lijn met de muur noem je S . Je weet dat BS=30 cm en CS=120 cm.
Zo zie je dat AS=sqrt(100^2-30^2)=sqrt(9100) , en daarmee is AC=sqrt(9100+120^2)~~153,30 cm.
Noem de hoek van de cirkelboog die
A
aflegt
alpha
. Dan is
cos(180-alpha)=30/100
, dus
alpha~~107,46^@
.
De lengte van de cirkelboog is dan
(pi*alpha*AB)/180~~187,55
cm.
Maak een schets van de situatie. Trek een loodrechte lijn op de muur door A . Noem de snijpunt van deze lijn met de muur P . Dan is BP=20 cm. Zo zie je algauw dat AP=sqrt(100^2-20^2)~~97,98 cm.
Maak een schets van de situatie. Trek een loodlijn op AB door C , en noem het snijpunt Q . Dan is CQ=a , en in driehoek BCQ kan je zo zien sin(beta)=a/90 , en dus is a=90sin(beta) .
Bij d heb je gevonden dat a=90sin(beta) , dus sin(beta)=1/2 , en beta=30^@ .
Noem de afstand van punt A tot de muur b . Dan is sin(30^@)=b/(AB) , en dus b=100*1/2=50 cm.
PG = sqrt(3^2 + 3^2 + 6^2) ~~ 7,3 .
BP=sqrt(3^2+3^2) = sqrt(18)
,
PQ=BP=sqrt(18)
en
BQ=PG = sqrt(54)
.
Cosinusregel:
54 = 18 + 18 - 2*sqrt(18)*sqrt(18)*cos(/_BPQ)
geeft
/_BPQ = 120^@
.
Het gaat om het lijnstuk van het midden van
PQ
naar het midden van
CD
.
De lengte van dat lijnstuk is
sqrt(4,5^2+4,5^2)~~6,4
.
Teken het vlak door P , Q en R . Het middelpunt M van de cirkel is het snijpunt van de middelloodlijnen van PQ en QR . De straal van de cirkel is PR = sqrt(1,5^2 + 4,5^2) ~~ 4,74 .
Ongeveer 4,40 .
Diameter kegel:
2xx6/(tan(35^@))=12/(tan(35^@))~~17,14
cm.
Omtrek hele cirkel:
2xx10,46xxpi~~65,72
cm.
alpha=(53,84)/(65,72)xx360^@~~294,9^@
.
Oppervlakte:
(53,84)/(65,72)xx(10,46)^2xxpi~~281,6
cm2.
Afstand: 2xx10,46xxcos(16,3^@)~~17,65 cm.
CB
is de halve omtrek van een cirkel met straal
10
cm.
CB=(10xxpi)/2=5pi
cm
rArr AB=sqrt((5pi)^2+2^2)~~15,8
cm.
CB=(2,6xxpi) m rArr AB=sqrt((2,6pi)^2+2,8^2)~~8,63 m.
Het aantal keren dat je de spoed op de schroef telt geeft het aantal omwentelingen n . Het aantal meter schroefdraad is bij benadering n xx x
Tophoek
alpha ~~ 60,0^@
(net geen
60^@
).
De andere twee hoeken zijn net iets meer dan
60^@
.
De gevraagde afstand is 3,84 + sqrt(3,25^2 - 2^2) ~~ 6,40 m.