Loading [MathJax]/jax/element/mml/optable/Latin1Supplement.js
Meetkunde in 3D > Hoeken en afstanden
12345Hoeken en afstanden

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

ABC is gelijkzijdig ( 3 hoeken van 60 ) dus OppABC=12×1×1×sin(60° .

b

Een lijnstuk wordt 8 keer over dezelfde hoek verdraaid om vervolgens in dezelfde stand (richting) terug te komen.

c

De som van de hoeken in een driehoek is gelijk aan 180^@ .
De top van elke driehoek is (360/8)^@ (er passen 8 tophoeken in de hele cirkel).
Dus /_1 en /_2 zijn samen gelijk aan 180^@-(360/8)^@ .
De hoek van de achthoek bestaat steeds uit /_1+/_2=180^@-(360/8)^@ .

d

Vervang in de voorgaande redenering, 8 steeds door n .

e

Rekenmachine laten rekenen met graden!

Opp_(n-hoek)=nxx0,5xx1xx1xxsin((360)/n)=0,5xxnxxsin((360)/n) en Opp_(cirkel)=pixx1^2=pi
rArr pi-0,5xxnxxsin((360)/n) lt 0,01pi rArr sin((360)/n) gt (2xx0,99pi)/n .
Probeer n=14 rArr klopt niet, probeer n=15 rArr klopt.

Opgave 1
a

Het probleem wordt dan tweedimensionaal.

b

Bekijk het zijvlak BCT met Q het midden van BC . In Delta BQT geldt QT = sqrt(20^2 - 10^2) = sqrt(300) .

c

Omdat TM =TS-MS= sqrt((sqrt(300))^2-10^2) -r= sqrt(200)-r .

d

Omdat /_MTR=/_QTS en /_MRT=/_QST , dus alle hoeken zijn gelijk.

e

Vanwege de gelijkvormigheid van de driehoeken QST en MRT is: r/10 = (sqrt(200) - r)/(sqrt(300)) . Hieruit volgt r ~~ 5,18 .

Opgave 2

Je weet dat cos(/_Q)=(QT)/(QS)=10/sqrt(300)=1/sqrt(3) , dus /_Q~~54,74 .

Tevens is /_MQS=1/2/_Q , en tan(/_MQS)=(MS)/(QS)=r/10 .

Dus r=10*tan(1/2/_Q)~~5,18 .

Opgave 3
a

Je krijgt zo een tweedimensionale voorstelling van de afstand tussen de bol en de ribben.

b

De cirkel heeft als middelpunt M het punt op de symmetrieas TS van Delta ACT dat op een afstand r ~~ 5,18 boven AC ligt.

c

Teken MP _|_ CT en noem het snijpunt van MP met de cirkel Q .

d

Je ziet dat driehoeken MPT en CST gelijkvormig zijn. Dus je kunt zeggen (MP)/(MT)=(CS)/(CT) .

Je weet dat CT=20 en CS=sqrt(200) . Je weet ook dat MT=sqrt(200)-r en MP=PQ+r . Je hebt al eerder berekend dat r~~5,18 .

Invullen levert  (PQ+5,18)/(sqrt(200)-5,18)=sqrt(200)/20 , waaruit volgt PQ ~~1,16 .

Opgave 4
a

CD ~~ 34 mm.

b

52^2 = 65^2 + 43^2 - 2*65*43*cos(/_A) geeft text(-)3370 = text(-)5590*cos(/_A) .

Dus cos(/_A) = (text(-)3370)/(text(-)5590) ~~ 0,6029 en /_A ~~ 52,9^@ .

c

sin(/_A) = (CD)/(AC) geeft sin(52,9^@) = (DC)/43 , dus CD ~~ 34,3 mm.

Opgave 5
a
b

Zie de figuren bij a.

c

Zie de figuur bij het antwoord op deelvraag b.

Je weet algauw dat TS=sqrt(6^2-3,6^2)=4,8 . Je ziet ook dat driehoek SBT gelijkvormig is met driehoek YBL . Zo kun je met (BS)/(TS)=(BY)/(LY) achterhalen dat (LY)=3,6/4,8*2,5=1,875 . Tot slot kan je de breedte van de kamer bepalen met XY=7,2-2*LY=3,45 .

d

Zie de figuur bij het antwoord op b.

Je weet al dat TS=sqrt(6^2-3,6^2)=4,8 . Je ziet ook dat driehoek SRT gelijkvormig is met driehoek ZRN . Zo kun je met (RS)/(TS)=(RZ)/(NZ) achterhalen dat RZ=10/4,8*2,5~~5,21 . Tot slot kan je de breedte van de kamer bepalen met SZ=10-RZ=4,79 .

Opgave 6
a

Op de uitslag heeft driehoek ABT een grondvlak |AB| met een geschaalde breedte van 3,6 cm en hoogte van 3 cm. |BC| is geschaald 5 cm, enzovoorts.

b

Afgerond 117,21 m².

Opgave 7
a

Uit AC = sqrt(10^2 + 10^2) = sqrt(200) volgt CB = 1/2 sqrt(200) = 1/2*10sqrt(2) = 5sqrt(2) .

b

BT = sqrt((5sqrt(2))^2 + 4^2) = sqrt(66) en tan(/_CBT) = 4/(5sqrt(2)) geeft /_CBT ~~ 29,5^@ .

c

/_CBT ~~ 29,5^@ , dus /_CTN ~~ 60,5^@ .

cos(60,5^@) = (TN)/(TM) = (1/2 sqrt(66))/(TM) geeft TM ~~ 8,25 m.

c

Het middelpunt van de cirkel ligt ongeveer 8,25 - 4 = 4,25 m onder de bovenrand van de bak.

Opgave 8

Je moet de straal van zo'n halve cirkel berekenen, noem hem r (meter).

Zet deze straal twee keer in je figuur, als MC en als MB bijvoorbeeld.
In de rechthoekige Delta DMC is dan DC = 4 , DM = 8-r en MC = r m.

Nu is 4^2 + (8-r)^2 = r^2 en dus 80 - 16r = 0 zodat r=5 m.

De straal van beide cirkels is daarom 5 . De opslagruimte is 5 m hoog.

Opgave 9
a

Dit kan door twee keer de stelling van Pythagoras te doen.
Maar het kan ook in één keer: DE = sqrt(4^2 + 4^2 + 1^2) = sqrt(33)

b

/_DEF kun je met de cosinusregel berekenen: 5^2 = 33 + 32 - 2*sqrt(33)*sqrt(32)*cos(/_DEF)
Je vindt /_DEF≈52^@ .

c

Ja, /_DEF kun je zowel met de cosinusregel als met de sinusregel berekenen.

Met de sinusregel:  5/(sin(/_DEF)) = (sqrt(32))/(sin(63^@)) .

In beide gevallen vind je /_DEF≈52^@ .

d

EP = sqrt(33)*sin(63^@)~~5,12 .

Opgave 10

Figuur a:

BC^2=4^2+5^2-2*4*5*cos(60) . Hieruit volgt BC =sqrt(21)~~4,58 .

5^2=4^2+(sqrt(21))^2-2*4*sqrt(21)*cos(angle B) geeft angle B ~~ 70,9^@ .

Figuur b:

5/(sin(\angle E))=6/(sin(60)) geeft \angle E ~~ 46,2^@ en daarmee angle F ~~ 73,8^@ . /_E = 180^@ - 46,2^@ =133,8^@ vervalt.

6/(sin(60))=(DE)/(sin(angle F)) geeft DE ~~ 6,65 .

Figuur c:

10/(sin(70))=5/(sin(angle L)) geeft /_L ~~ 28,0^@ en daarmee angle MKL~~82,0^@ . /_L = 152,0^@ vervalt.

ML^2=5^2+10^2-2*5*10*cos(angle MKL) geeft ML ~~ 10,54 en daarmee MN ~~ 2,54 .

NK^2=5^2+MN^2-2*5*MN*cos(70) geeft NK ~~4,77 .

(NK)/(sin(angle L))=10/(sin(angle LNK)) geeft angle LNK~~100,0^@ ( angle LNK~~80,0^@ kan niet, aangezien de hoek stomp is).

Opgave 11

Redelijkerwijs zijn er twee opties om een zo groot mogelijk schilderij de bestelbus in te krijgen: diagonaal liggend, of diagonaal staand. Je bekijkt welke van de twee een grotere oppervlakte zou hebben.

Een diagonaal liggend schilderij heeft een lengte sqrt(2^2+1,3^2)=sqrt(5,69) en breedte 1,6 , dus een oppervlakte van 1,6*sqrt(5,69)~~3,8 m².

Een diagonaal staand schilderij heeft lengte sqrt(2^2+1,6^2)=sqrt(6,56) en breedte 1,3 , dus een oppervlakte van 1,3*sqrt(6,56)~~3,3 m².

Het grootste schilderij dat erin past heeft dus een oppervlakte van ongeveer 3,8 m².

Opgave 12
a

De opstaande ribben zijn allemaal even lang. Dus een ribbe uitrekenen is voldoende.

Trek vanuit E een loodlijn naar AB . Noem dit snijpunt X . Dan geldt EX=sqrt(5^2+4^2)=sqrt(41) .

Daarna kun je in ΔAXE de lengte van de opstaande ribbe AE uitrekenen: AE=sqrt(3^2+41)=sqrt(50) .

b

tan(∠ABF)=sqrt(41)/3 , dat geeft ∠ABF~~65° .

Teken in ΔBCF de hoogtelijn uit F op BC . Noem het voetpunt T .

Dan geldt TC=4 en cos(∠BCF)=4/sqrt(50) geeft ∠BCF~~56° .

c

De breedte van de verdiepingsvloer is 2/5*8 =3,2 m.
De lengte is 6 +2 *2/5*3 =8,4 m.
De oppervlakte is 3,2 *8,4=26,88 m².

Opgave 13
a

EH=HG=sqrt(4^2+3^2)=5 en EG=AC=sqrt(4^2+4^2)=4sqrt(2) .

Cosregel: 32=25+25-2*5*5*cos(/_EHG) , ofwel cos(/_EHG)=18/50 , en dus is /_EHG~~68,90^@ .

b

Schets driehoek EGH , met de hoogtelijn door G . Noem het snijpunt van EH en de hoogtelijn S/_H~~68,90^@ , en HG=5 .

Dus sin(/_H)=(GS)/(HG) , ofwel GS=HG*sin(/_H)~~4,66 .

Opgave 14
a

Hier zie je het bedoelde (rechthoekige) trapezium.

De afmeting van de bovenrand vind je met gelijkvormigheid: 10/x = 60/45 geeft x=7,5 (zie bovenaanzicht).

De zijde waar 83,2 m bij staat heeft een precieze lengte van sqrt(45^2+70^2)=sqrt(6925) .
De langste zijde van het trapezium is sqrt(6925 +6,5^2)=sqrt(6967,25)≈83,5 m.

b

cos(alpha) ~~ (6,5)/(83,5) geeft alpha ~~ 85^@ .

Behalve twee rechte hoeken is er een hoek van ongeveer 85^@ en een hoek van ongeveer 95^@ .

Opgave 15
a

Maak een schets van de situatie. Hier zie je dat AC een rechte lijn is. Trek ook een loodrechte lijn op de muur door het punt A . Het snijpunt van deze lijn met de muur noem je S . Je weet dat BS=30 cm en CS=120 cm.

Zo zie je dat AS=sqrt(100^2-30^2)=sqrt(9100) , en daarmee is AC=sqrt(9100+120^2)~~153,30 cm.

b

Noem de hoek van de cirkelboog die A aflegt alpha . Dan is cos(180-alpha)=30/100 , dus alpha~~107,46^@ .
De lengte van de cirkelboog is dan (pi*alpha*AB)/180~~187,55 cm.

c

Maak een schets van de situatie. Trek een loodrechte lijn op de muur door A . Noem de snijpunt van deze lijn met de muur P . Dan is BP=20 cm. Zo zie je algauw dat AP=sqrt(100^2-20^2)~~97,98 cm.

d

Maak een schets van de situatie. Trek een loodlijn op AB door C , en noem het snijpunt Q . Dan is CQ=a , en in driehoek BCQ kan je zo zien  sin(beta)=a/90 , en dus is a=90sin(beta) .

e

Bij d heb je gevonden dat a=90sin(beta) , dus sin(beta)=1/2 , en beta=30^@ .

Noem de afstand van punt A tot de muur b . Dan is sin(30^@)=b/(AB) , en dus b=100*1/2=50 cm.

Opgave 16
a

PG = sqrt(3^2 + 3^2 + 6^2) ~~ 7,3 .

b

BP=sqrt(3^2+3^2) = sqrt(18) , PQ=BP=sqrt(18) en BQ=PG = sqrt(54) .
Cosinusregel: 54 = 18 + 18 - 2*sqrt(18)*sqrt(18)*cos(/_BPQ) geeft /_BPQ = 120^@ .

c

Het gaat om het lijnstuk van het midden van PQ naar het midden van CD .
De lengte van dat lijnstuk is sqrt(4,5^2+4,5^2)~~6,4 .

d

Teken het vlak door P , Q en R . Het middelpunt M van de cirkel is het snijpunt van de middelloodlijnen van PQ en QR . De straal van de cirkel is PR = sqrt(1,5^2 + 4,5^2) ~~ 4,74 .

e

Ongeveer 4,40 .

Opgave A1
a

Diameter kegel: 2xx6/(tan(35^@))=12/(tan(35^@))~~17,14 cm.
Omtrek hele cirkel: 2xx10,46xxpi~~65,72 cm.
alpha=(53,84)/(65,72)xx360^@~~294,9^@ .
Oppervlakte: (53,84)/(65,72)xx(10,46)^2xxpi~~281,6 cm2.

b

Afstand: 2xx10,46xxcos(16,3^@)~~17,65 cm.

c

CB is de halve omtrek van een cirkel met straal 10 cm.
CB=(10xxpi)/2=5pi cm rArr AB=sqrt((5pi)^2+2^2)~~15,8 cm.

Opgave A2
a

CB=(2,6xxpi) m rArr AB=sqrt((2,6pi)^2+2,8^2)~~8,63 m.

b

Het aantal keren dat je de spoed op de schroef telt geeft het aantal omwentelingen n . Het aantal meter schroefdraad is bij benadering n xx x

Opgave T1
a

Tophoek alpha ~~ 60,0^@ (net geen 60^@ ).
De andere twee hoeken zijn net iets meer dan 60^@ .

b

De gevraagde afstand is 3,84 + sqrt(3,25^2 - 2^2) ~~ 6,40 m.

| Testen