`2pisqrt(l/(9,8))=2pisqrt(l)/sqrt(9,8)=2(pi/sqrt(9,8))sqrt(l)~~2sqrt(l)`
Of: neem enkele waarden voor
`l`
en bereken met behulp van beide formules de tijd die nodig is voor één trilling (slinger).
De klok loopt achter dus `T` is te groot en moet kleiner worden gemaakt, dus ook `l` moet kleiner.
`T=1,5 rArr sqrt(l)=0,75 rArr l=0,75^2~~0,56` m.
`T` wordt dan `sqrt(4)=2` keer zo groot.
, want .
, want .
, want .
bestaat niet, want er is geen getal waarvan de vierde macht is.
, want .
Omdat hij hoort bij het terugrekenen vanuit een kwadraat, dus een tweede macht.
Als je bijvoorbeeld neemt, dan zou en dan krijg je de vervelende situatie dat een vierkant met oppervlakte een zijde van zou kunnen hebben.
Omdat derde machten ook negatief kunnen zijn. Bijvoorbeeld omdat .
(met `a ge 0` )
Volgens de stelling van Pythagoras is de hypothenusa .
Volgens de stelling van Pythagoras is de hypothenusa .
Elke zijde van de gelijkzijdige driehoek heeft een lengte van en met de stelling van Pythagoras vind je dan voor de langste rechthoekszijde .
Elke zijde van de gelijkzijdige driehoek heeft een lengte van en met de stelling van Pythagoras vind je dan voor de langste rechthoekszijde .
Elk zijvlak is een vierkant van bij , dus een diagonaal is .
Elk zijvlak is een vierkant van bij , dus een diagonaal is .
Elk zijvlaksdiagonaal heeft een lengte van dus een lichaamsdiagonaal is .
Elk zijvlaksdiagonaal heeft een lengte van dus een lichaamsdiagonaal is .
De noemer wordt daardoor een geheel getal, want .
Bij delen door houd je de helft van de wortel over.
`sqrt(a^4) = sqrt(a^2*a^2) = a*a = a^2`
`sqrt(a^5) = sqrt(a^2*a^2*a) = a*a*sqrt(a) = a^2 sqrt(a)`
`sqrt(a^10) = sqrt(a^2*a^2*a^2*a^2*a^2) = a^5`
Er zijn twee zijvlakken van bij cm. De vier bijbehorende zijvlaksdiagonalen zijn cm.
Er zijn twee zijvlakken van bij cm. De vier bijbehorende zijvlaksdiagonalen zijn cm.
Er zijn twee zijvlakken van bij cm. De vier bijbehorende zijvlaksdiagonalen zijn cm.
Oefen jezelf met AlgebraKIT. Daarin kun je ook de antwoorden bekijken en uitleg uitklappen.
`100` km/uur `=27,8` m/s `rArr R=0,08*(27,8)^2=61,7` m.
`R=20` m `=0,08*v^2 rArr v^2=250 rArr v=sqrt(250)~~15,8` m/s `=57` km/h. De automobilist krijgt dus een bon voor te hard rijden.
Wrijving tussen band en weg, ABS.
`R` | `=` | `0,08v^2` |
beide kanten
`xx100`
|
`100R` | `=` | `8v^2` |
beide kanten delen door
`8`
|
`100R/8` | `=` | `v^2` |
beide kanten worteltrekken
|
`v` | `=` | `sqrt(100R/8)=10sqrt(R/8)` |
Omdat meestal de snelheid bij een zekere remweg moet worden uitgerekend (om te kunnen bepalen of men in overtreding is of niet).
In de figuur is een mogelijke oplossing gegeven. Er zjn ook andere mogelijkheden (probeer zelf uit).
Zo kun je met de grafiek bij c ook maken!
`3a sqrt(a)`
`text(-)a sqrt(a)`
`108p`
`5 sqrt(p)`
`4 sqrt(3)` cm.