`36` cm2.
`18` cm2
Ze staan op een cm-rooster en de hoekpunten zijn roosterpunten. Bovendien zijn het rechthoeken (of handige delen ervan).
Omdat je niet zeker weet of de hoek een rechte hoek is. Dat zie je alleen wanneer de driehoek in een rooster staat (waarvan je aanneemt dat de roosterlijnen loodrecht op elkaar staan).
Het is precies de helft van de oppervlakte van een rechthoek met zijden van `8,94` bij `4,15` cm. De oppervlakte is daarom `1/2*8,94 *4,15 = 18,5505` cm2.
oppervlakte (rechthoekige driehoek) `=1/2 l b`
Omdat je geen "hokjes" kunt tellen. Dat duurt vaak ook veel te lang.
Figuur a:
`3,0 * 5,1 = 15,3`
cm2
Figuur b:
`2,3 * 4,6 = 10,58`
cm2
Figuur c:
`2,82^2 = 7,9524`
cm2
Figuur d:
`1/2 * 3,2 * 6,4 = 10,24`
cm2
omtrek (rechthoek) `= 2l + 2b` ( `l` is lengte en `b` is breedte rechthoek).
Of: omtrek (rechthoek) `= 2(l + b)` .
Figuur A:
`2 *3,0 +2 *5,1 =16,2`
cm.
Figuur B:
`2 *2,3 +2 *4,6 =13,8`
cm.
Figuur C:
`2 *2,82 +2 *2,82 =11,28`
cm.
Door eerst met behulp van de stelling van Pythagoras de hypothenusa te berekenen: `sqrt(6,4^2 + 3,2^2) ~~ 7,16` . Vervolgens kun je de lengtes van de drie zijden optellen. De omtrek wordt `~~16,8` .
oppervlakte (vierkant) ` = z^2 = (4,7)^2 = 22,09` mm2
`z^2 = 15` geeft `z = sqrt(15) ≈ 3,9` mm. De zijde van dit vierkant is dus ongeveer `3,9` mm.
omtrek (vierkant) `= 4 z`
Deze figuur is te zien als een samenstelling van rechthoek I en de driehoeken II en III. Er geldt:
oppervlakte (figuur A)
`=3*2 + 1/2 * 4 *2 + 1/2 * 1 * 3 = 11,5`
cm2.
Zet een rechthoek van
`3`
cm bij
`5`
cm om figuur b. De oppervlakte van de figuur is de oppervlakte van deze rechthoek min de oppervlakte van de drie halve rechthoeken
`IV`
,
`V`
en
`VI`
. Er geldt:
oppervlakte (figuur B)
`= 3*5 - (1/2 * 1 * 4 + 1/2 * 1 * 2 + 1/2 * 2 * 5) = 7`
cm2.
oppervlakte ( `DeltaKLM` ) ` = 1/2*b*h = 1/2 * 5 * 4,5 = 11,25` .
oppervlakte ( `DeltaABC` ) ` = 1/2*b*h = 1/2*8*7 = 28` .
Als je de plaats van `A` en `B` hebt gekozen, is er dan nog maar één parallellogram mogelijk?
ja
nee
In `Delta ABD` en `Delta BCD` .
Heeft elk parallellogram met een basis van `7` en een hoogte van `5` dezelfde oppervlakte?
ja
nee
oppervlakte ( `ABCD` ) `=` basis `*` hoogte `= 7*5 = 35 = 2*` oppervlakte (driehoek) `= 2*1/2*7*5` .
Omdat `CD^2 + 1,6^2 = 2,0^2` is `CD = sqrt(2,0^2 - 1,6^2) = 1,2` m.
Bereken eerst
`AC = sqrt(0,5^2 + 1,2^2) = 1,3`
m.
De omtrek van
`Delta ABC`
is dan
`2,1 + 2,0 + 1,3 = 5,4`
m.
`3 * 5,4 = 16,2` m.
`omt(Delta KLM) = 4 * 5,4 = 21,6`
m.
`opp(Delta KLM) = 4^2 * 1,26 = 20,16`
m2.
`opp(Delta ABC) =1/2*15*7,3=54,75` en `omt(Delta ABC) = 15 + 11 + 10 = 36` .
Bij
`Delta PQR`
bereken je eerst de hoogte
`QS = sqrt(6,5^2 - 2,5^2) = 6`
en de zijde
`QR = sqrt(8^2 + 6^2) = 10`
.
`opp(Delta PQR) =1/2*10,5*6=31,5`
en
`omt(Delta PQR) = 6,5 + 10,5 + 10 = 27`
.
oppervlakte ( `Delta ABD` ) `= 1/2*5*6 = 15` cm2
Zie
`Delta ACD`
bij het antwoord van c.
Je kunt de oppervlakte niet exact met behulp van de oppervlakteformule berekenen, omdat de basis en hoogte nu niet op roosterlijnen en tussen roosterpunten staan. Je kunt de afmetingen wel opmeten, maar dat is minder nauwkeurig.
Zet eerst een vierkant om `DeltaACD` .
oppervlakte (
`DeltaACD`
)
`=`
oppervlakte (vierkant)
`-`
oppervlakte (drie rechthoekige driehoeken)
`= 6*6 - 1/2*6*3 - 1/2*5*3 - 1/2*6*1 = 16,5`
cm2.
Neem als basis
`AC ≈ 6,1`
cm. De bijbehorende hoogte
`DE`
, de afstand van
`D`
tot
`AC`
, is ongeveer
`5,4`
cm. De hoogte van een driehoek is altijd de afstand van het hoekpunt tegenover de basis (loodrecht) naar deze basis.
oppervlakte (
`DeltaACD`
)
`≈1/2*6,1*5,4 = 16,47 ≈ 16,5`
cm2.
oppervlakte (vlieger)
`= 2*1/2*30*30 + 2*1/2*100*30 = 3900`
.
oppervlakte (ruit)
`= 4*1/2*50*40 = 4000`
.
Je kunt de figuren eventueel ook opdelen in twee niet-rechthoekige driehoeken.
Voor de omtrek bereken je eerst de zijden:
van de vlieger zijn de twee langste zijden
`sqrt(100^2 + 30^2) = sqrt(10900)`
en de twee kortste zijden
`sqrt(30^2 + 30^2) = sqrt(1800)`
;
van de ruit zijn alle zijden
`sqrt(50^2 + 40^2) = sqrt(4100)`
.
omtrek (vlieger)
`= 2*sqrt(10900) + 2*sqrt(1800) ~~ 294`
.
omtrek (ruit)
`= 4*sqrt(4100) ~~ 256`
.
Je kunt dit bijvoorbeeld uitleggen door er een rechthoek omheen te tekenen (zie figuur) en dan uit te leggen waarom de vlieger precies de halve oppervlakte van die rechthoek heeft.
Een andere manier is, om de oppervlaktes van de twee afzonderlijke driehoeken in `p` en `q` uit te drukken, deze bij elkaar op te tellen en de formule te vereenvoudigen.
Je ziet dat je iedere vlieger kunt opdelen in twee identieke driehoeken aan weerszijden van symmetrieas `q` . In vlieger `EFGH` zijn dit `DeltaEGH` en `DeltaEFG` en in vlieger `ABCD` zijn dit `DeltaACD` en `DeltaABC` . Door het evenwijdig met de symmetrieas verschuiven van de toppen `H` en `F` in vlieger `EFGH` ontstaat vlieger `ABCD` met toppen `D` en `B` , met een stompe hoek op de symmetrieas. Aangezien de hoogte van de bijbehorende identieke driehoeken niet verandert, blijft de oppervlakte van de driehoeken gelijk. De formule voor de oppervlakte blijft dus ook gelijk. De formule geldt voor vlieger `EFGH` en voor pijlpuntvlieger `ABCD` .
Geldt deze formule voor de oppervlakte van een vlieger voor elke vlieger? Dus ook voor een ruit bijvoorbeeld?
ja
nee
Nu krijg je
`DeltaABC`
met oppervlakte (
`DeltaABC`
)
`= 1/2*1,9*1,3 = 1,235`
m2 en
`DeltaACD`
met oppervlakte (
`DeltaACD`
)
`= 1/2*1,1*1,3 = 0,715`
m2.
oppervlakte (trapezium) `= 1,235 + 0,715 = 1,95` m2.
De driehoeken houden dezelfde waarden voor de basis en hoogte, dus de afzonderlijke en de totale oppervlakte veranderen niet.
Verdeel het trapezium in twee driehoeken door een diagonaal te trekken. Dan is
oppervlakte (onderste driehoek)
`=1/2*a*h`
en oppervlakte (bovenste driehoek)
`=1/2*b*h`
. Als je deze twee oppervlaktes optelt, krijg je
`1/2*a*h+1/2*b*h = 1/2*(a+b)*h`
.
Je vindt voor de oppervlakte `1/2*(1,9 + 1,1)*1,3 = 1,95` m2.
Ja, de oppervlakteformule van a is ook nu geldig.
Nee, je kunt de lengtes van
`AD`
en
`BC`
niet berekenen.
Er zijn ook andere trapezia te tekenen met dezelfde hoogte, en dezelfde lengtes van de twee evenwijdige zijden.
Je moet oplossen: `1/2 * (5+b)*6 = 19,5` . Je vindt: `b = 1,5` .
Letter A:
`781,25`
mm2.
Letter L:
`750`
mm2.
De zijden van de L liggen op roosterlijnen en de hoekpunten zijn roosterpunten.
Bij de A is beide niet het geval.
De omtrek van de L is `8+2+6+3+2+2+4+7=34` hokjes `=34*5=170` mm.
Figuur a: opp(driehoek) `=1/2*20 *25 =250` .
Figuur b: opp(parm) `=5*15 =75` .
Figuur c: opp(figuur) `=1/2*16 *16 +1/2*5 *6 =143`
Figuur d: opp(figuur) `16 *10 -2 *1/2*8 *10 -6 *2 -2 *1/2*1 *2 -2 *1/2*2 *3 =60` .
Figuur e: opp(figuur) `=12 *12 -2 *1/2*2 *12 -2 *1/2*4 *4 =104` .
Figuur f: opp(trapezium) `=1/2*8,5 *4 + 1/2*8,5 *2 =25,5` .
oppervlakte (
`DeltaABC`
)
`= 1/2*b*h = 1/2*AB*CE = 1/2*3 *4 = 6`
roosterhokjes.
Zie de figuur bij het antwoord van c.
oppervlakte (
`DeltaABD`
)
`= 1/2*b*h = 1/2*AB*DF = 1/2*3 *6 = 9`
roosterhokjes.
Zie de figuur bij het antwoord van c.
De lengtes van de zijden zijn niet exact bekend. Om de oppervlakte exact te kunnen berekenen, moet je een rechthoek om `Delta ACD` tekenen.
oppervlakte ( `Delta ACD` ) `=` oppervlakte (rechthoek) `-` oppervlakte (drie rechthoekige driehoeken) `=` `EF*DF - 1/2*AE*CE - 1/2*DG*CG - 1/2*AF*DF` `=` `4 *6 -1/2*2 *4 -1/2*4*2 -1/2*2 *6 =10` roosterhokjes.
oppervlakte (
`DeltaABC`
)
`=1/2*6,5 *4 =13`
oppervlakte (
`DeltaKLM`
)
`=1/2*4,5 *7,2 =16,2`
met hoogte
`LN = sqrt(7,8^2 - 3^2) = 7,2`
.
omtrek (
`DeltaABC`
)
`=6,5 + 5 + 5,3 = 16,8`
omtrek (
`DeltaKLM`
)
`= 4,5 + 7,8 + sqrt(108,09) ~~ 22,7`
met
`KL = sqrt(7,5^2 + 7,2^2) = sqrt(108,09)`
.
oppervlakte (
`ABCD`
)
`=`
basis
`*`
hoogte
`=13 *10 =130`
(parallellogram)
oppervlakte (
`KLMN`
)
`=1/2* p * q = 1/2*8*11 = 44`
(pijlpuntvlieger)
oppervlakte (
`PQRS`
)
`= 1/2*(a+b)*h = 1/2*(11,5+3,5) * 8 = 60`
(trapezium)
Je kunt de figuur verticaal verdelen in twee trapezia.
De oppervlakte is
`1/2*(162 + 36)*88 + 1/2*(36 + 28)*35 = 9832`
cm2.
`AC = sqrt(12^2 + 5^2) = 13`
.
`BD`
is de hoogte op basis
`AC`
.
Omdat de oppervlakte van deze rechthoekige driehoek gelijk is aan
`1/2*5 *12 = 30`
, geldt ook:
`1/2*13 *BD = 30`
. Links en rechts eerst
`xx2`
en dan delen door
`13`
, dan is
`BD = 60/13 = 4 8/13`
.
`s` staat voor de halve omtrek. De omtrek bereken je door `a` , `b` en `c` bij elkaar op te tellen, ofwel: `a+b+c` . De helft daarvan is `(a+b+c)/2` . Dus `s=(a+b+c)/2`
De rechthoekszijden van deze driehoek zijn `3` cm en `4` cm lang. Die kun je meteen als basis en hoogte gebruiken. Er geldt dan: oppervlakte (driehoek) `= 1/2 *` basis `*` hoogte.
Invullen geeft: oppervlakte (driehoek) `= 1/2 * 3 * 4 = 6` cm2.
Bereken eerst `s` met de formules die je bij a hebt gevonden. Je vindt dan: `s = (a+b+c)/2 = (3+4+5)/2 = 12/2 = 6` . Dus `s = 6` .
oppervlakte ` = sqrt(s(s-a)(s-b)(s-c)) = sqrt(6*3*2*1) = sqrt(36) = 6` cm2.
Dit is dezelfde uitkomst als bij b.
`s = (a+b+c)/2 = (12,9+9,3+11,8)/2 = 34/2 = 17` .
oppervlakte ` = sqrt(17*4,1*7,7*5,2)~~52,83` cm2.
Zie de figuur:
`Opp = 1/2xxABxxCD = 1/2xx4xx4,8 = 9,6`
m2
`BC = sqrt((4,8)^2+2^2) ~~ 5,2`
m en
`CT = 2`
m
Opp
`/_\BTC = 1/2xxCTxxBC = 1/2xx2xx5,2 = 5,2`
m2
Opp dak
` = 8xx5,2 = 41,6`
m2.
`BT = sqrt((CT)^2+(BC)^2) = sqrt(2^2+(5,2)^2)~~5,57` m
`opp(Delta ABC) = 20,16` en `omt(Delta ABC) = 21,6` .
`opp(parm EFGH) = 24` en `omt(parm EFGH) = 23` .
`opp(trap LMNP) = 22,5` en `omt(trap LMNP) ~~ 19,2` .
`QR = 10` cm.
`9,66` dm2.