Door te denken aan bacteriegroei en de functie `B(t) = 6 * 2^t` kun je een aantal rekenregels voor machten afleiden.
Allereerst heb je op `t=0` volgens de formule `6 *2^0` bacteriën. Omdat je weet dat dit precies `6` moet zijn, is: `2^0=1` .
Na `3` uur heb je `6 *2^3` en `4` uur later `6 *2^3*2^4` . Dit is de hoeveelheid bacteriën na `7` uur, dus `6 *2^7` . Conclusie: `2^3*2^4=2^7` . Als je machten vermenigvuldigt, tel je de exponenten op.
Na `7` uur heb je `6 *2^7` en `4` uur eerder `6 *2^7/2^4` . Dit is de hoeveelheid bacteriën na `3` uur, dus `6 *2^3` . Conclusie: `2^7/2^4=2^3` . Als je machten deelt, trek je de exponenten af.
De groeifactor per uur is `2` . Per `3` uur is die groeifactor `2^3=8` . De hoeveelheid bacteriën na `12` uur kun je op twee manieren berekenen: `6 *2^12` of `6 *8^4` . Dus moet `(2^3)^4=2^12` . Bij machten van machten vermenigvuldig je de exponenten.
Deze rekenregels gelden voor alle grondtallen en exponenten. Alleen met grondtal `0` moet je voorzichtig zijn.
Schrijf als één macht. Gebruik de rekenregels.
`2^4*2^14`
`3^3*3^5`
`5^9/5^4`
`(6^3)^6`
Kun je `2^5+2^5` als één macht schrijven?
Kun je `7^3+7^5` als één macht schrijven?
Hoeveel is `0^4` ?
En hoe zit het met `0^0` ? Welke moeilijkheid doet zich nu voor?