Bepaal van de functies de periode, de amplitude, de evenwichtsstand en de horizontale verschuiving ten opzichte van `y=sin(x)` .
`y=4 sin(4 pi x)`
`y=6 +2 cos(x+8 )`
Gegeven is de functie `f` door `f(x)=0,5 sin(0,5 pi (x-3))` op `[0, 10]` .
Bereken algebraïsch alle nulpunten van de grafiek van `f` .
Los op `f(x) < 0,25` .