Bekijk de vectoren `vec(a)= ((1),(2))` en `vec(b)=((3),(text(-)1))`
`vec(a) = ((1),(2))`
en
`vec(b) = ((3),(text(-)1))`
worden opgeteld tot
`vec(r) =vec(a)+vec(b)= ((1 + 3),(2 + text(-)1)) = ((4),(1))`
.
Dit heet de
"staart aan kop"
-methode.
Op dezelfde manier maak je
`0,5vec(a) - vec(b)`
.
Bekijk in Voorbeeld 3 hoe je vectoren kunt optellen en aftrekken en vermenigvuldigen met een getal. Gebruik de gegeven vectoren.
Teken de vector `2 vec(a)` en bepaal de kentallen ervan.
Teken de vector `2 vec(a)+1,5vec(b)` en bepaal de kentallen ervan.
Teken de vector `text(-)2vecb` en bepaal de kentallen ervan.
Teken de verschilvector van `text(-)veca` en `vecb` en bepaal de kentallen ervan.
Gegeven zijn de punten `A(3, 4)` en `B(5, 2)` en de vectoren `vec(a) = vec(OA)` en `vec(b) = vec(OB)` in een cartesisch assenstelsel.
Laat zien dat `vec(AB) = vec(b) - vec(a)` .
Gegeven zijn de punten `A(a_x, a_y)` en `B(b_x, b_y)` en de vectoren `vec(a) = vec(OA)` en `vec(b) = vec(OB)` in een cartesisch assenstelsel.
Laat zien dat `vec(AB) = vec(b) - vec(a)` .