De blauwe kaars brandt op in uur en de gelige kaars in uur. Het verschil is uur.
Noem het aantal branduren , dan moet .
Deze vergelijking kun je oplossen, bijvoorbeeld met behulp van grafieken. Je vindt in dit geval .
Dus na uur branden zijn beide kaarsen even lang.
uur.
Beide grafieken lopen naar beneden als de tijd toeneemt. De grafiek van de groene kaars loopt het steilst naar beneden, dus die brandt het snelst op.
Aan de coëfficiënt van , dat is het getal waar `t` mee wordt vermenigvuldigd.
De rode kaars is dan cm en de groene cm.
Het nulpunt van de groene grafiek is . Hierbij hoort vergelijking . Ga na dat de vergelijking waar wordt als je invult.
uur.
Je kunt deze waarden aflezen door de schuifbalk op te zetten.
Je kunt deze waarden berekenen door in beide formules in te vullen. Je vindt voor de hoogte van de rode kaars cm en voor die van de groene kaars cm.
cm, de groene is dan het langst.
Ongeveer op . Ze zijn dan even lang.
Door in te vullen. Het klopt dan niet precies omdat het exacte tijdstip ergens tussen en in ligt.
Door inklemmen, of door de vergelijking exact op te lossen.
Elke leerling betaalt hetzelfde bedrag per kopie. Dus de formule is als de kosten per kopie in euro zijn.
Omdat de vaste kosten voor de maandelijkse huur van het apparaat moeten worden verdeeld over het aantal kopieën per maand en dat aantal kan variëren.
Als dan is euro.
Als dan is euro.
Als dan is euro.
Dat lukt niet met de applet. De applet is te onnauwkeurig om dit tot op de kopie te kunnen berekenen, bij een hele reeks van waarden komt er ongeveer uit.
In drie decimalen.
Er zijn nog antwoorden mogelijk, de waarden , , ..., .
Door een tabel te maken waarin je de kosten met meer decimalen berekent.
Je maakt eerst een tabel van duizendtallen voor het aantal kopieën. Daarmee beslis je dat je verder zoekt tussen en . Daartussen maak je een tabel met honderdtallen en je beslist dat je verder zoekt tussen en . Dan een tabel met tientallen, enzovoorts.
Voor de school zijn de kosten per kopie plus de maandelijkse kosten gedeeld door het aantal kopieën. Voor een leerling zijn de kosten per kopie euro. Als deze bedragen gelijk zijn komt de school uit de kosten.
Aan beide zijden (balansmethode) aftrekken.
Door te vergelijken met geeft . Dat heet analogierekenen.
Ja, vanaf kopieën per maand.
Eerst maak je hiervan (balansmethode) en dan (analogierekenen) .
Eerst (analogierekenen) en vervolgens .
Eerst (analogierekenen) en dus .
Als de onbekende maar op één plaats voor komt.
Controleer je oplossing met die in het voorbeeld.
`x=0`
invullen:
`2(0-3)^2 - 8 = 2*9 - 8 = 10`
, klopt.
`x=6`
invullen:
`2(6-3)^2 - 8 = 2*9 - 8 = 10`
, klopt.
`x = text(-)3//5 + 3 = 2 2/5`
`x = +-sqrt((10+2,5)/(0,5)) + 4` geeft `x = 9 vv x = text(-)1` .
`x = (2/4)^2 - 2 = text(-)1,75`
oplossen, bijvoorbeeld met behulp van grafieken en tabellen.
Je vindt .
Tele3 is duurder bij minder dan
`250`
belminuten en E-Mobile is juist duurder bij meer dan
`250`
belminuten.
Eigen antwoord.
Gebruik grafieken en tabellen. Je vindt .
Analogierekenen werkt nu goed: en dus is .
Gebruik grafieken en tabellen. Je vindt .
Je kunt ook een logaritme gebruiken:
`x = \ ^2log(12) ~~ 3,58`
.
Dit gaat ook door slim rekenen: en dus .
Gebruik een terugrekenschema: `0 overset(- 4)( larr ) 4 overset(root[3](...))( larr ) 64 overset(//2)( larr ) 128`
`x = root[3](128/2) - 4 = 0`
Analogierekenen bij b en d.
Terugrekenen bij e.
Neem voor het aantal kopieën per maand en bijvoorbeeld voor de totale kosten per maand. Je vindt dan .
Ja, zijn inkomsten zijn dan en de kosten euro. Maar waarschijnlijk komt hij al bij een kleiner aantal kopieën uit de kosten.
Ja, je vindt .
Dit kun je met een vergelijking oplossen: als de snelheid in km/uur is.
Dit geeft: en dus km/uur.
Als je de zijden van dit vierkantje noemt, geldt: . En dit geeft cm. (De negatieve waarde in de oplossing van de vergelijking vervalt.)
Het vierkantje dat je uitknipt moet ongeveer bij cm zijn.
In 1999 waren er ongeveer mld mensen en in 2011 ongeveer mld. Als de groei van % per jaar klopt, dan moet `6 * 1,013^12 ~~ 7` en dat klopt wel ongeveer.
`7 * 1,013^(3,5) ~~ 7,3` mld, dus dat gaat bij lange na niet lukken.
Om te weten op welk moment de mld wordt bereikt moet je oplossen: `7 * 1,013^t = 10` . Met inklemmen (of met logaritmen) vind je `t ~~ 27,6` jaar en dat zou je dus best kunnen meemaken.
Om te beginnen weet niemand precies hoeveel mensen er op aarde wonen (in veel gebieden zijn gebrekkige bevolkingsgegevens voor handen). En ten tweede is het erg onzeker of de groei zo zal doorgaan (er moeten dan voldoende bestaansmiddelen voorhanden zijn).
`15x - 400 = 515` betekent `15x = 915` , dus `x = 915/15 = 61` .
`200/x + 10 = 15` betekent `200/x = 5` en dus (analogierekenen) `x = 200/5 = 40` .
`1/2 (x - 5)^2 + 4 = 22`
betekent
`1/2 (x - 5)^2 = 18`
en
`(x - 5)^2 = 36`
.
Dit geeft
`x - 5 = 6`
en/of
`x - 5 = text(-)6`
.
Dus
`x = 11`
en/of
`x = text(-)1`
.
Maak de grafieken van `y_1 = 1/x` en `y_2 = x + 1` , bijvoorbeeld met GeoGebra of met een grafische rekenmachine (GR).
`(0,62; 1,62)` en `(text(-)1,62; text(-)0,62)` .
`x ~~ text(-)1,62` en/of `x ~~ 0,62` .
`x^2 + 5x - 6x + 12 - 3x^2 + x = text(-)2x^2 + 12`