`1/2`
,
`1/3`
,
`2/3`
noem je een breuk.
Van
`2/3`
is
`2`
is de teller en
`3`
is de noemer.
`2/3`
en
`4/6`
geven hetzelfde deel weer:
`2/3 = 4/6`
.
Je kunt
`4/6`
vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde getal te delen:
`4/6 = 2/3`
.
Wil je breuken vergelijken dan moet je ze gelijknamig maken. Je maakt dan de noemers van beide breuken gelijk.
Je kunt breuken als decimaal getal schrijven door de deling uit te voeren, met de hand of met een rekenmachine. Bij veel decimalen werk je met een benadering: `2/3 ~~ 0,667` .
Je kunt met breuken rekenen. De vier basisbewerkingen zijn:
breuken optellen, je maakt ze dan eerst gelijknamig: `1/3 + 2/5 = 5/15 + 6/15 = 11/15`
breuken aftrekken, je maakt ze dan eerst gelijknamig: `1/3 - 2/5 = 5/15 - 6/15 = text(-) 1/15`
breuken vermenigvuldigen, door de tellers te vermenigvuldigen en de noemers te vermenigvuldigen: `1/3 * 2/5 = (1*2)/(3*5) = 2/15`
breuken delen door ze gelijknamig te maken: `1/3 // 2/5 = 5/15 // 6/15 = 5/6`
Als er ook gehelen voorkomen werk je die eerst weg:
`2 1/3 - 1 2/5 = 7/3 - 7/5 = 35/15 - 21/15 = 14/15`
.