Deze zes hoeken vind je ook op het werkblad.
In welke hoek hoort eigenlijk geen boogje te staan? Wat moet er wel staan?
Zet de hoeken op volgorde van klein naar groot met behulp van het kleinerdanteken `<` .
Teken de hoeken `/_A = 32^@` , `/_B = 161^@` , `/_C = 199^@` en zet bij elke hoek of hij scherp, stomp, recht, gestrekt of overstrekt is.
Teken op het werkblad in deze twee hoeken een deellijn en schrijf in je figuren hoe groot de beide delen van de hoek zijn.
Je ziet hier een figuur met twee evenwijdige lijnen. Gegeven is `/_A_2 = 68^@` .
Beredeneer de grootte van `/_B_4` .
Beredeneer de grootte van `/_C_2` .
De hoeken `A_1` en `A_2` vormen samen een gestrekte hoek en `/_A_1` is twee keer zo groot als `/_A_2` .
Beredeneer de grootte van `A_1` .
Teken de driehoeken.
`Delta KLM` met `/_L = 40^@` , `KM = 4` en `KL = 5` cm.
`Delta PQR` met `/_P = 40^@` , `/_Q = 60^@` en `QR = 4` cm.