Breuken > Breuken vergelijken
123456Breuken vergelijken

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1

Op maandagavond. Het is niet erg als je hier niet uitkomt, bij Voorbeeld 2 komt de oplossing.

Opgave 1
a

`3/8 < 5/8`

b

`6/10 < 7/10`

c

`3/5 < 3/4`

d

`7/9 > 7/12`

Opgave 2
a

Omdat `2/10 = 20/100` is `2/10 gt 19/100` .

b

Omdat `1/5 = 3/15` is `2/15 lt 1/5` .

c

Omdat `3/4 = 9/12` en `2/3 = 8 12` is `3/4 gt 2/3` .

d

Omdat `7/8 = 14/16` is `13/16 lt 7/8`

Opgave 3
  • Omdat `2/10 = 0,20` en `19/100 = 0,19` is `2/10 > 19/100` .

  • Omdat `2/15 ~~ 0,13` en `1/5 = 0,20` is `2/15 < 1/5` .

  • Omdat `3/4 = 0,75` en `2/3 ~~ 0,67` is `3/4 > 2/3` .

  • Omdat `13/16 = 0,8125` en `7/8 = 0,8750` is `13/16 < 7/8` .

Opgave 4
a

Maak beide tafels. Je kunt ook gewoon `7 xx 15 = 105` gebruiken.

b

`2/7 = 30/105` en `4/15 = 28/105` , dus `2/7 > 4/15` .

Opgave 5
a

`6/25 = 18/75` en `4/15 = 20/75` , dus `6/25 < 4/15` .

b

Omdat er in beide tafels al veel eerder een gelijk getal (namelijk `75` ) voorkomt.

Opgave 6
a

`6/25 = 0,24` en `4/15 ~~ 0,27` . Dus ook zo blijkt `4/15` het grootst te zijn.

b

Eigenlijk heb je nu beide breuken naar honderdsten omgerekend.

Opgave 7
a

De noemers worden dan kleinere getallen en het maken van de tafels bij die noemers wordt gemakkelijker.

b

Ja, het betekent alleen wel rekenen met wat grotere getallen.

c

`30/40 = 0,75` en `35/50 = 0,70` , dus `30/40` is groter.

Opgave 8
a

Klopt: `10/24 > 10/28` .

b

Klopt als iedereen in de klas de toets heeft gemaakt: `22/28 > 18/24` .
(Maak beide breuken gelijknamig of werk met kommagetallen.)

c

Klopt alweer, want nu blijkt: `22/28 < 18/22` .

Opgave 9

`3/27 ~~ 0,11 > 80/1000 = 0,08` , dus het zou best eens waar kunnen zijn.

Opgave 10
a
  • `3` van de `5` is `3/5` deel.

  • `3 // 4` geeft `3/4` .

  • vijf-zevende deel is `5/7` .

  • `0,55 = 55/100 = 11/20` .

  • `7` van de `11` is `7/11` .

b

Bekijk eventueel eerst Voorbeeld 1.
Maak van alle breuken bijvoorbeeld eerst kommagetallen.

`0,55 < 3/5 < 7/11 < 5/7 < 3/4` .

Opgave 11
a

`2/11 < 3/11`

b

`2/11 < 2/10`

c

`2/10 = 22/110` en `3/11 = 30/110` dus `2/10 < 3/11` .

d

`1 3/8 = 1,375` en `1 1/3 = 1,333...` dus `1 3/8 > 1 1/3` .

e

`1/3 = 0,33333...` dus `1/3 > 0,33` .

f

`2/13 = 0,153846...` dus `0,1538 < 2/13` .

Opgave 12
a

`3/4 = 0,75` en `176/234 ~~ 0,752` , dus er zijn voldoende leden aanwezig.

b

`2/3 ~~ 0,6667` en `117/176 ~~ 0,6648` , dus het voorstel tot wijziging van de statuten wordt verworpen.

Opgave 13Pizza's beleggen
Pizza's beleggen
a

Omdat `1/4 lt 1/3 lt 3/8 lt 2/5` gaat op de Margherita de meeste kaas.

b

Omdat `1/4 lt 1/3 lt 3/8` gaat op de Quattro stagioni het minste salami.

c

`3/8` van `200` is `0,375xx200 = 75` gram.

Opgave 14
a

`5/6 gt 2/3`

b

`7/9 gt 9/12`

c

`14/18 = 21/27`

Opgave 15

Op school A.

verder | terug