Een winkelier koopt broeken van een bepaald merk voor
€
40,00 per stuk.
Hij wil een winst maken van
`20`
procent. Hij wil dus
`20`
% bij
€
40,00 optellen.
Hoeveel rekent hij voor zo'n broek?
Je kunt dit op drie manieren berekenen:
`20`
% van
`40,00`
is
`0,20 xx 40,00 = 8,00`
.
En
`40,00 + 8,00 = 48,00`
euro.
Met een verhoudingstabel (eventueel via `1` rekenen):
deel | `40` | ... | `8` |
geheel | `100` | `1` | `20` |
En `40,00 + 8,00 = 48,00` euro.
De
`40`
euro stelt
`100`
% voor. Er komt
`20`
% bij, samen
`120`
%.
`120`
% van
`40,00`
is
`1,20 xx 40,00 = 48,00`
.
Hij verkoopt deze broeken dus voor € 48,00.
Bereken telkens de nieuwe prijs, of het nieuwe bedrag.
Je koopt een fiets van € 650,00 met `12,5` % korting.
De contributie van de tafeltennisclub is € 80,00 per jaar. De contributie wordt verhoogd met `5` %.
Sinds 1960 is de prijs van de benzine met wel `190` % gestegen. Toen kostte `1` liter benzine f 1,40 (1,40 gulden is € 0,64).
Een bepaald type brommer is in prijs is gestegen van € 1600,00 naar € 1800,00. Je kunt berekenen hoeveel procent de prijsstijging bedraagt door eerst de prijsstijging in euro uit te rekenen en dan te berekenen hoeveel procent van `1600` dat is.
Bereken de prijsstijging op die manier. Gebruik eventueel een verhoudingstabel en reken via `1` .
Laat zien hoe je de prijsstijging ook direct vanuit de getallen `1800` en `1600` kunt berekenen.