Elke vijfhoek kun je verdelen in drie driehoeken, dus de hoekensom ervan is . Elke hoek is daarom .
Begin met een zijde en zet daarop hoeken van af. Pas op de benen van die hoeken dezelfde lengte af als je eerste zijde was en ga zo door.
Je vindt het middelpunt van die cirkel door de middelloodlijnen van twee zijden te tekenen. De middelloodlijnen van alle zijden gaan door één punt en dat is het middelpunt van de omgeschreven cirkel.
Bekijk in de Uitleg 1 hoe je dat kunt doen.
Ja, ook die kun je in vijf driehoeken verdelen die de hele zevenhoek bedekken en elkaar niet overlappen.
Nee, dat hoeft niet. Je kunt heel goed een zevenhoek met alle zijden gelijk aan cm tekenen, zonder dat alle hoeken gelijk zijn.
Omdat het middelpunt van deze omgeschreven cirkel even ver van alle hoekpunten af moet liggen, ligt het op de middelloodlijnen van de zijden. Die snijden elkaar in het middelpunt van de omgeschreven cirkel.
Je kunt hem in vier driehoeken verdelen, dus de hoekensom is .
Dus zijn alle hoeken .
Dit kun je op dezelfde manier doen als in de Uitleg 1 wordt gedaan voor de regelmatige zevenhoek. Nu zijn alle hoeken .
Teken twee (of meer) middelloodlijnen van de zijden en bepaal hun snijpunt. Dit is het middelpunt van de omgeschreven cirkel.
Je kunt de regelmatige zeshoek verdelen in zes gelijkbenige driehoeken met hun tophoek in . Die tophoeken zijn dan allemaal . En dus zijn ook de basishoeken van de zes gelijkbenige driehoeken allemaal . Omdat alle hoeken gelijk zijn, zijn de zijden dat ook, dus het zijn gelijkzijdige driehoeken. Dus de straal van de omgeschreven cirkel is gelijk aan de lengte van een zijde.
Zo'n vierhoek heet een ruit. Je kunt hem nog niet tekenen, daarvoor moet je iets van de hoeken weten.
Ja, begin maar eens met . Die ligt vast, want je weet en de twee benen van die hoek zijn cm. Daarmee ligt ook vast. En (omdat van de lengtes van alle zijden vast liggen) dus ligt ook vast.
Nee, een regelmatige vierhoek is een vierkant. Alleen dan zijn alle zijden en alle hoeken gelijk.
Nee, van zo'n cirkel zou het middelpunt het midden van moeten zijn. En de punten en liggen daar niet even ver vandaan.
Stelling van Pythagoras: .
Dit geeft , zodat en .
Het middelpunt van deze cirkel is het snijpunt van de middelloodlijnen. is het midden van , dus de straal van deze cirkel is cm.
Je kunt dit doen met behulp van gelijkvormigheid van (bijvoorbeeld) de driehoeken en .
Maar je kunt ook gebruik maken van het feit dat driehoek een halve gelijkzijdige driehoek is (de hoeken zijn ook , en ). Omdat cm is en .
Teken eerst de cirkel. Verdeel de cirkel in zes gelijke sectoren met een sectorhoek van .
Van elk van die twaalf driehoeken is de oppervlakte .
De regelmatige zeshoek heeft dus een oppervlakte van .
Begin met de zijden en die loodrecht op elkaar staan. Punt ligt op een cirkel met straal cm en middelpunt .
Construeer het middelpunt van de omgeschreven cirkel. Bepaal het geschikte snijpunt met de cirkel waar punt op ligt.
De kortste lengte van ontstaat als punt op lijnstuk ligt. (Dan is er sprake van een driehoek, net niet meer van een vierhoek.)
Nu kun je de lengte van uitrekenen met behulp van de stelling van Pythagoras: .
En dus moet .
Begin met , cm en cm. Teken vervolgens een lijn door en evenwijdig aan en cirkel vanuit punt het lijnstuk cm om. Het linker punt waar deze cirkel de lijn door en evenwijdig aan snijdt, is punt . (Het rechter punt zou ook kunnen, maar dan is de vierhoek ook een parallellogram en dan is niet voldaan aan .)
Teken lijnstuk . Dan is driehoek gelijkzijdig met zijden van cm. En dus is cm.
Omdat een parallellogram is, is cm.
De hoogte is bijvoorbeeld lijnstuk dat loodrecht staat op . Omdat driehoek gelijkzijdig is, is het midden van . Dus cm.
Met behulp van de stelling van Pythagoras vind je cm.
De oppervlakte van het trapezium is cm2.
De lengte van bereken je met behulp van de stelling van Pythagoras: . Dus .
Nu zijn de driehoeken en gelijkvormig, want ze hebben drie gelijke hoeken (Z-hoeken en X-hoeken).
De vergrotingsfactor van driehoek naar driehoek is . Neem , dan is en dus .
Een twaalfhoek heeft een hoekensom van , dus een regelmatige twaalfhoek heeft hoeken van .
Je tekent eerst een zijde van de juiste lengte en zet daar aan weerszijden een hoek van op. De benen van die hoeken worden cm en daarop zet je weer hoeken van , etc.
Teken de middelloodlijnen van minstens twee zijden. Hun snijpunt is het middelpunt van de omgeschreven cirkel.
Teken in deze driehoek de drie deellijnen/hoogtelijnen/zwaartelijnen/middelloodlijnen. (Dat zijn drie lijnstukken, want in een gelijkzijdige driehoek is de deellijn van een hoek hetzelfde als de hoogtelijn vanuit dat hoekpunt en de zwaartelijn vanuit dat hoekpunt en de middelloodlijn van de overstaande zijde.) Omdat de zwaartelijnen elkaar verdelen in een verhouding van en het snijpunt van deze lijnen het middelpunt van de ingeschreven cirkel is, is de straal ervan deel van de lengte van elke deellijn/hoogtelijn/zwaartelijn/middelloodlijn. Die lengte kun je berekenen met de stelling van Pythagoras, bijvoorbeeld . De straal van de ingeschreven cirkel is dus cm.
Van een gelijkzijdige driehoek zijn alle hoeken . Verder is .
Omdat de driehoeken en gelijkbenig zijn, is .
En dus is .
Nee, de hoeken kunnen nog variëren.
Doen, begin met driehoek , daarvan weet je twee zijden en hun ingesloten hoek. Vervolgens kun je de zijden en met de passer omcirkelen.
is het snijpunt van beide diagonalen. De diagonalen staan (vanwege de symmetrie) loodrecht op elkaar.
En driehoek is gelijkzijdig, dus cm. Hieruit volgt met behulp van de stelling van Pythagoras: en .
.
De vlieger heeft geen omgeschreven cirkel: de vier middelloodlijnen gaan niet door één punt.
De diagonalen van het vierkant hebben een lengte van cm. De diameter van de kleine cirkel is daarom cm. De straal is dus cm.
Noem het middelpunt van de grote cirkel en dat van de kleinere cirkel .
Nu is .
Te berekenen (het vraagteken) is dan .
Met de stelling van Pythagoras vind je:
En dit levert op: en dus .
De straal van die cirkel is `sqrt(12)` .
De gevraagde oppervlakte is `2sqrt(12)-2pi` .
De hoeken van de negenhoek zijn `(9-2)/9*180^@ = 140^@` .
Begin met een zijde van `2` cm en zet daar aan beide zijden een hoek van `140^@` op met op het tweede been een lijnstuk van `2` cm. Ga zo aan beide zijden door tot de figuur af is.