Vergelijkingen > Breuken in vergelijkingen
123456Breuken in vergelijkingen

Verwerken

Opgave 8

Los de volgende vergelijkingen algebraïsch op.

a

Analogierekenen: 200 a + 0,3 = 0,7

b

x - 8 x = 2

c

20 - 45 p - 2 = 5

d

600 p 2 + 4 = 50

Opgave 9

Los de volgende vergelijkingen algebraïsch op.

a

3 x = 2 - 4 2 x

b

3 x + x 3 = 10 3

Opgave 10

Op veel scholen kunnen leerlingen kopieën maken. De kosten voor de school zijn:

  • de huur en het onderhoud van de kopieermachine: € 240,00 per maand;

  • de kosten per kopie: € 0,06;

Noem het aantal kopieën per maand a .

a

Welke vergelijking kun je opstellen als de school maandelijks uit de kosten wil komen en elke leerling € 0,10 per kopie betaalt?

b

Los deze vergelijking op.

c

Hoeveel kopieën moeten er maandelijks worden gemaakt als de school uit de kosten wil komen?

Opgave 11

Willem en zijn vriendin Arina leggen een afstand van 18 km af en komen gelijktijdig aan. Willem ging op de fiets en kreeg een voorsprong van 30 minuten op Arina die op haar scooter twee keer zo snel reed als Willem. Ga er van uit dat beiden een constante snelheid aanhielden.

Hoe snel reed Willem? Los dit probleem op met behulp van een vergelijking.

Opgave 12

Als er elektrische stroom loopt door een weerstand geldt de wet van Ohm: V = I R . Hierin is V het spanningsverschil in volt (V), I de stroomsterkte in ampère (A) en R de weerstand in ohm (Ω).

a

Bereken het spanningsverschil ingeval I = 2 mA en R = 1,5 MΩ.

Ga uit van een constant spanningsverschil over een bepaalde stroomdraad van 24 V. Bij een stroomdraad waarvan de weerstand twee keer zo groot is wordt de stroomsterkte 10 mA kleiner.

b

Hoeveel bedraagt de weerstand van deze stroomdraden?

verder | terug