In de kruistabel, een tweedimensionale frequentietabel, worden de cijfers van twee vakken bij dezelfde klas met elkaar vergeleken. Een leeg vakje betekent: geen. In de tabel kun je bijvoorbeeld zien dat drie leerlingen een 6 hebben gehaald voor wiskunde en een 7 voor science.
Bekijk de kruistabel in Voorbeeld 3.
Hoeveel leerlingen hebben een 6 voor science en een 7 voor wiskunde?
Hoeveel leerlingen zitten er in totaal in deze klas?
Hoeveel leerlingen hebben een hoger cijfer voor wiskunde dan voor science?
Bekijk de kruistabel in Voorbeeld 3.
Waarom moet het hier gaan om de leerlingen van één klas? Waarom kun je zo niet twee verschillende klassen voor een bepaald vak met elkaar vergelijken?
Hoeveel procent van de leerlingen van deze klas had voor beide vakken een 8 of hoger? Rond je antwoord af op één decimaal.
Hoeveel procent van de leerlingen van deze klas had voor minstens één van beide vakken een 8 of hoger? Rond je antwoord af op één decimaal.
Bekijk de kruistabel in Voorbeeld 3.
Zijn er leerlingen die een laag cijfer hebben voor science en een hoog cijfer voor wiskunde? Licht je antwoord toe.
Zijn er leerlingen die een hoog cijfer hebben voor science en een laag cijfer voor wiskunde?
Kun je op grond van de kruistabel beweren dat wie goed is in science ook goed is in wiskunde? En omgekeerd? Licht je antwoord toe.
Hoe zou de kruistabel eruit moeten zien als er geen enkel verband tussen de cijfers voor science en wiskunde zou bestaan?