Iemand's lengte is een natuurlijke maat (in tegenstelling tot iemand's gewicht, want dat is beïnvloedbaar). De waarden van dergelijke maten liggen vaak symmetrisch verdeeld aan weerszijden van de centrummaten. Die centrummaten zijn ook ongeveer hetzelfde: modus, mediaan en gemiddelde verschillen hier weinig. Verder is het vrijwel altijd zo dat grote afwijkingen van het gemiddelde zeldzamer worden naarmate een waarde verder van dat gemiddelde af zit.
Zie de figuur.
ˉL≈169 en σL≈8,86 .
Vuistregel 1: tussen ˉx-σx en ˉx+σx zit 68 % van de waarnemingsgetallen.
169-8,86=160,14 cm.
169+8,86=177,86 cm.
Je kijkt naar de meisjes van 161 cm tot en met 177 cm. Dat zijn er 59 van de 90 .
5990⋅100≈65,6
%.
Dat komt aardig dicht in de buurt van
68
%.
Vuistregel 2: tussen ˉx-2σx en ˉx+2σx zit 95 % van de waarnemingsgetallen.
169-2⋅8,86=151,28 cm.
169+2⋅8,86=186,72 cm.
Je kijkt naar de meisjes van 152 cm tot en met 186 cm. Dat zijn er 86 van de 90 .
8690⋅100≈95,6% . Dat klopt heel goed met 95% .
100-682=16 % van de Nederlandse meisjes is langer dan 178 cm.
100-952=2,5 % van de Nederlandse meisjes is korter dan 160 cm.
Relatief is het misschien wel lager, maar absoluut kan het evenveel of zelfs meer zijn.
Het aantal automobilisten dat geen alcohol heeft gedronken, is veel en veel hoger. Dus je moet het in verhouding zien tot het aantal automobilisten dat wel of geen alcohol heeft gedronken.
20 % witter dan wit. Waarmee wordt dat vergeleken?
Het slagingspercentage is vooral afhankelijk van de capaciteiten van de leerlingen die aan het examen deelnemen. Zorg je er als school voor dat alleen heel goede leerlingen in de examenklas komen, dan slagen waarschijnlijk veel leerlingen. Mogelijk komen veel leerlingen helemaal niet in de examenklas, maar verlaten de school vroegtijdig.
ˉL≈180,8 en σL≈7,74 . Je kunt de vuistregels het makkelijkst controleren door aflezen in een cumulatieve frequentiepolygoon. Daarin geef je ˉL+σL en ˉL-σL aan en kijk je of ongeveer 68 % van de waarnemingen daarbinnen valt. Op dezelfde manier controleer je de andere vuistregel.
Geef aan welke van de volgende beweringen waar zijn. Licht je antwoord toe.
Minimaal 25 % van de batterijen gaat langer dan 3000 uur mee.
Meer dan 50 % van de batterijen heeft een levensduur van minder dan 2000 uur.
De batterijen gaan gegarandeerd 1200 uur mee.
Minstens 75 % van de batterijen werkt nog na 1600 uur.
Geef aan welke uitspraken volgens de vuistregels waar zijn.
Ongeveer 95 % van de pakken koffie heeft een gewicht tussen 246 en 262 gram.
Ongeveer 5 % van de pakken koffie heeft een gewicht onder 246 gram.
Ongeveer 16 % van de pakken koffie heeft minder dan de beloofde 250 gram inhoud.
Ongeveer 50 % van de pakken koffie heeft een gewicht van 250 gram.
Minimaal 75 % van de pakken koffie heeft een gewicht van meer dan 250 gram.
Belgen spreken langzamer dan Nederlanders.
Het is niet eerlijk om voor het onderzoek alleen maar leraren en leraressen toe te laten tot de steekproef, deze groep mensen kan over het algemeen snel praten en is dus niet representatief voor de hele populatie.
Die "ene Antwerpse stotteraarster" is een uitschieter en kan wellicht beter buiten beschouwing worden gelaten. De steekproeven zijn veel te klein.
Vitalinea misleidt consument.
Er wordt al aangegeven dat het vreemd is dat we niets horen over de andere 20 % van de deelnemers aan het onderzoek.
Bovendien wil het niet zeggen dat 80 % van de deelnemers is afgevallen door Danone. Misschien zijn ze gezonder gaan leven?
Duitsland, want er zijn veel meer Duitsers dan Nederlanders.
Het aantal inwoners van elk land.
1019 km per persoon.
België heeft met 327 km bijna het dubbele van Italië ( 168 ), maar de staaf is maar een klein beetje langer; de staaf van Groot-Brittannië moet meer dan drie keer zo lang zijn dan die van Spanje.
De hoogte van de fiets is dan de hoogte van de staaf. Maar de fietsen worden niet alleen hoger, maar ook breder en daarmee worden verschillen overdreven.
Tussen 177,6-6,6=171,0 cm en 177,6+6,6=184,2 cm.
27 van de 36 lengtes liggen tussen 171 en 184,2 cm: 2736⋅100%=75 %. Dus geen 68 %, zoals de eerste vuistregel zegt (gerekend met de niet afgeronde grenzen).
Reken je met de afgeronde grenzen ( 171 en 184,5 ), dan vind je dat er 24 lengtes tussen deze waarden liggen. 2436⋅100%=66,7 %. Dit percentage komt meer in de richting van 68 %, de eerste vuistregel van de klokvormige frequentieverdeling.
Tussen 177,6-2⋅6,6=164,4 cm en 177,6+2⋅6,6=190,8 cm.
34 van de 36 lengtes liggen tussen 164,4 en 190,8 cm ⇒ 3436⋅100%=94,4 %. Dat ligt dicht tegen de 95 % aan, zoals de tweede vuistregel zegt. Voldoet dus!
95 cm. Het bezwaar is onnodig hoge kosten aan materiaal.
Vuistregel 1: tussen ˉx-σx en ˉx+σx zit 68 % van de waarnemingsgetallen.
Dat betekent dat 34% tussen ˉx en ˉx+σx zit . Je weet ook dat 50 % van de mannen een lengte heeft van ˉx of minder.
34 % +50 % =84 %.
De langste persoon van deze 84% heeft beenlengte ˉx+σx=80+5=85 cm.
ˉx+σx=74+4=78 cm.
Voor iedereen geldt dat er 3 % loon bijkomt. Alle lonen veranderen daardoor op een verschillende manier. De kwartielen, maximum en minimum worden alle vijf vermenigvuldigd zijn met 1,03 . De boxplot krijgt een andere vorm.
Iedereen krijgt er precies € 200,00 bij: de boxplot behoudt daardoor zijn vorm, schuift alleen 200 naar rechts.
De laagstbetaalde werknemers krijgen er niets bij.
Alleen de maximumwaarde komt 1800 naar rechts te liggen.
Geboortelengte: 68 % van de pasgeborenen heeft een lengte tussen 48,0 en 53,2 cm en 95 % heeft een lengte tussen 45,4 en 55,8 cm. De geboortelengte is gemiddeld ongeveer 50,6 cm met een standaardafwijking van 2,6 cm (gebruik hiervoor de klassenmiddens 44,5 cm; 46,5 cm; 48,5 cm; ...; 56,5 cm).
Geboortegewicht: 68 % van de pasgeborenen heeft een gewicht tussen 2870 en 4084 gram en 95 % heeft een gewicht tussen 2263 en 4691 gram. Het geboortegewicht is gemiddeld ongeveer 3477 gram met een standaardafwijking van ongeveer 607 gram (gebruik hiervoor de klassenmiddens 1250 , 1750 , 2250 , ..., 4750 ).
De gemiddelde lengte is ongeveer 171 cm. Mannen zijn gemiddeld 176 cm met een standaardafwijking van 7 cm en vrouwen gemiddeld 164 cm met een standaardafwijking van 6 cm. Mannen zijn gemiddeld langer dan vrouwen.
Dat klopt. De 50 % langste mannen zijn minstens 176 cm, de 84 % kortste vrouwen zijn hoogstens 164+6=170 cm.
De hele grafiek is op "dalend roosterpapier" getekend.
Nee, dat is redelijk constant.
De lijn vrouwen van 65 jaar en ouder, daalt nooit of nauwelijks als je de percentages bekijkt.
Alle 29 jaar 1 % afname geeft 60⋅0,9929≈45 %, maar er was de eerste jaren meer afname; dus die 37 % kan wel kloppen.
Gebruik Excel. De gemiddelde lengte is ongeveer 162,1 cm met standaardafwijking 6,5 cm.
Zie figuur, gemaakt met Excel.
Het gaat om de lengtes van minder dan
162,1-6,5=155,6
en meer dan
162,1+6,5=168,6
cm.
Dat betreft
15755001⋅100≈31,5
procent van de vrouwen.
Het gaat nu om de lengtes van minder dan 149,1 en meer dan 175,1 cm. Dat gaat om 2635001≈5 % van de vrouwen.
Ze komen aardig overeen met de vuistregels.
De gewichten vormen geen klokvormige frequentieverdeling.
De 25 % kortste mannen hebben lengtes vanaf 150 tot 168,4 cm.
25 % van 1064 mannen is 266 mannen. Klopt.
De verdeling is om twee redenen niet symmetrisch.
De afstand van Q1 tot de mediaan is korter dan de afstand van de mediaan tot Q3 .
De afstand van de linkergrens tot de mediaan is korter dan de afstand van mediaan tot de rechtergrens.
De gemiddelde leeftijden zijn achtereenvolgens 39,2 ; 40,5 ; 42,35 ; 45,85 ; 48,1 .
De standaarddeviaties zijn achtereenvolgens 9,7 ; 8,8 ; 8,4 ; 8,3 ; 9,3 .
De gemiddelde leeftijd wordt gestaag hoger en de standaardafwijking verandert weinig.
Ja.
(bron: "Onderwijswacht Gelders onderzoek" - Arbon 1994)
Ja.