Statistiek > Data ordenen
123456Data ordenen

Voorbeeld 3

In het leeftijdsdiagram van de Nederlandse bevolking in 2000 zie je hoe de klassenindeling `0-9` , `10-19` , `20-29` , enzovoort wordt gebruikt. De aantallen Nederlanders zijn duizendtallen. Bijvoorbeeld de klasse `10-19` bevat de Nederlandse mannen of vrouwen die een leeftijd hebben vanaf `10` tot `20`  jaar.

Kun je met de gegevens in dit diagram een nieuw leeftijdsdiagram maken met klassen van `0 - 14` , `15 - 29` , `30 - 44` , enzovoort? En met klassen van `0 - 19` , `20 - 39` , enzovoort? Licht je antwoord toe.

> antwoord

Omdat in de klasse `0 - 14` de klasse `0 - 9` geheel en de klasse `10 - 19` voor een deel is opgenomen, kun je uit dit diagram niet opmaken hoeveel Nederlanders in de klasse `0 - 14` moeten komen. Je kent de onderverdeling van de klassen namelijk niet. Je weet alleen het totale aantal Nederlanders in de gegeven klassen.
Voor de klassen `0 - 19` , `20 - 39` , is dat anders, omdat je nu het aantal Nederlanders uit twee gegeven klassen bij elkaar op kunt tellen. Met de klassenindeling `0 - 19` , `20 - 39` ... `60 - 79` zou je dus wel een nieuw diagram kunnen tekenen.

Opgave 7

Je ziet in Voorbeeld 3 een leeftijdsdiagram van de Nederlandse bevolking in 2000.

a

Welke klassengrenzen heeft de klasse `0-9` ?

b

Als je het aantal klassen van `9` in `3` verandert, wat is dan de hoogste frequentie?

c

Waarom is het verhogen van het aantal klassen nu niet mogelijk zonder extra informatie?

Opgave 8

Welke van de volgende beweringen zijn juist? Licht je antwoord toe.

In een relatieve frequentietabel of relatieve somfrequentietabel staan altijd percentages.

De totale relatieve somfrequentie is in theorie altijd `100` %.

De totale relatieve somfrequentie is in de praktijk altijd `100` %.

De relatieve frequentie is overal `100` %.

Als er waarnemingen in de laatste klasse vallen, zijn de relatieve somfrequenties lager dan `100` %, behalve bij de laatste klasse.

verder | terug