Lineaire functies > Recht evenredig
12345Recht evenredig

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Dat je de hoogte van de balk berekent door de breedte van het schuine dak met een vast getal te vermenigvuldigen.

b

Beide constructies zijn mogelijk.

Steekspant dak: `h = 1/30 * 15 = 0,5` m.

Sparren dak: `h = 1/25 * 15 = 0,6` m.

Dus bij het steekspant dak.

Opgave 1
a

`1250 xx 0,13 = 162,50` euro.

b

`1000,00 // 0,13 ~~ 7692` DKK.

c

Eigen antwoord.

d

Die wordt ook drie keer zo groot, want `0,13 * 3a = 3 * 0,13a` .

e

Maak een tabel. De grafiek is een rechte lijn door ( 0 , 0 ) en onder andere ( 100 , 13 ) .

f

De grafiek is een rechte lijn door ( 0 , 0 ) , de oorsprong van het assenstelsel.

g

De grafiek is nu geen rechte lijn door ( 0 , 0 ) , de oorsprong van het assenstelsel, want er zijn vaste kosten.

Opgave 2
a

`1750 xx 0,125 = 218,75` euro.

b

K = 0,125 a

c

Ja, als a verdubbelt, verdubbelt ook K.

d

Doen. De grafiek gaat door ( 0 , 0 ) en onder andere ( 100 ; 12,5 ) .

Opgave 3
a

Doen.

b

Als je x = 0 invult in y 1 = 2 x krijg je y = 0.

c

Bijvoorbeeld x = 10 geeft y = 23.
Het dubbele van deze x-waarde, dus x = 20, geeft y = 43 en dat is niet het dubbele van 23.

d

Doen, maak eventueel eerst tabellen, of gebruik GeoGebra, Desmos, of een grafische rekenmachine.

e

De grafiek gaat niet door `(0, 0)` .

Opgave 4

Je moet nagaan of de formule de vorm `y = a*x` heeft. Dat is het geval bij y 1 (met evenredigheidsconstante 1), y 2 (met evenredigheidsconstante - 0,5) en y 6 (met evenredigheidsconstante 0).

Opgave 5
a

De variabelen t en s. Want als de geschaatste afstand s twee keer zo groot wordt, wordt de tijdsduur t dat ook, want de schaatser schaatst met een constante snelheid.

b

`14 = a*5` geeft `a = 14//5 = 2,8` .

c

`t = 2,8 * 24,6 = 73,92` minuten, dus 1 uur, 13 minuten en 55,2 seconden.

d

`t = 2,8*200 = 560` minuten, dus 9 uur en 20 minuten.

Opgave 6
a

a is dan het aantal km dat er per minuut wordt afgelegd, dus a is de snelheid in km/minuut.

b

`5 = a * 14` geeft `a = 5/14 ` .
De formule wordt dan s = 5 14 t .

c

`t = 2,8 * s` kun je aan beide zijden delen door 2,8. Je krijgt dan `s = t/(2,8) = 10/28 t = 5/14 t` .

Opgave 7
a

`34,50 xx 0,83 = 28,635` , dus € 28,64.

b

`e = 0,83 * z`

c

Ook anderhalf keer.

d

`250 xx 0,83 + 5,00 = 212,50` euro.

e

Nee, de aankoopkosten komen er nog bij en die veranderen niet als je meer SFr koopt.

Opgave 8
a

y = 5,8 x

b

Een rechte lijn door O ( 0 , 0 ) en onder andere het punt ( 10 , 58 ) .

c

`5,8 * 10x = 58x = 10 * 5,8x = 10y`

Opgave 9
a

`P = pi * d`

b

Ja, want de straal is de helft van de diameter, dus kun je de formule bij a herleiden tot: `P = pi * d = pi * 2r = 2pi r` .

c

Nee, voor de oppervlakte van een cirkel geldt `A = pi * r^2 = pi * (1/2 d)^2 = 1/4 pi d^2` . En die formule hoort bij een kwadratisch verband. Als de diameter van een cirkel twee keer zo groot wordt, wordt de oppervlakte vier keer zo groot.

Opgave 10
a

Omdat zij dan al € 780 heeft gespaard.

b

Als w het aantal weken is dat Clarabella spaart, dan geldt voor haar spaargeld: `C = 8 * w` . Voor Alexandra's spaargeld vind je: `A = 780 + 5*w` . Deze bedragen zijn gelijk als `780 + 5*w = 8*w` . En dit levert op w = 260 . Dus na `260` weken hebben ze evenveel in hun spaarvarken.

Opgave 11
a

Recht evenredig verband met formule y = 39 12 x = 3,25 x .

b

Geen recht evenredig verband, want het door 3 delen van x levert niet éénderde van y op.

c

Recht evenredig verband met formule y = - 0,6 x .

d

Geen recht evenredig verband, als x twee keer zo groot wordt, wordt y juist twee keer zo klein.

e

Recht evenredig verband met formule y = 0,05 x .

Opgave A1
a

`h = 1/30*s` met beide grootheden in m.

b

`h = 1/30 * 5 ~~ 0,167` m, dus ongeveer `167` mm.

c

`0,25 = 1/30 * s` geeft `s = 7,50` m en dat is `750` cm.

d

`cos(30^@) = (1/2 l)/s` geeft met `s = 6` : `1/2 l = 6 * cos(30^@) ~~ 5,196` m.
Dus `l ~~ 10,40` m.

d

Steekspant dak: `l ~~ 10,40` m.

Sparren dak: `l ~~ 10,40` m. Nu is `h = 1/25 * 6 = 0,24` m, dus je hebt dikkere balken nodig.

Opgave A2
a

Ja, want je kunt de formule schrijven als `h = 1/5*l` . En dat betekent dat je `h` berekent door `l` met een vast getal te vermenigvuldigen.

b

`l = 12` m geeft `h = 1/5 * 12 = 2,4` m.

`l = 24` m geeft `h = 1/5 * 24 = 4,8` m.

Dus `h` varieert tussen `2,4` en `4,8` m.

c

Omdat je bij een bepaalde gewenste waarde van `l` de bijbehorende waarde van `h` kunt berekenen.
Vervolgens geldt voor die hellingshoek `alpha` dat: `tan(alpha) = h/(1/2 l)` .
En dus kun je die hellingshoek gewoon uitrekenen.

d

De kleinste vind je bij `h // l = 1/5` en `l = 12` m: dan is `h = 2,4` m.

De grootste vind je bij `h // l = 1/3` en `l = 24` m: dan is `h = 8` m.

Opgave T1
a

y = 0,35 x

b

Een rechte lijn door O ( 0 , 0 ) en onder andere het punt ( 100 , 35 ) .

c

`0,35 * 10x = 3,5x = 10 * 3,5x = 10y`

Opgave T2
a

Recht evenredig verband met formule `y = 2,5x` .

b

Geen recht evenredig verband, als x twee keer zo groot wordt, wordt y juist twee keer zo klein.

c

Recht evenredig verband met formule y = 3 x .

verder | terug