Lineaire functies > Recht evenredig
12345Recht evenredig

Toepassen

Opgave A1Kracht op het wegdek
Kracht op het wegdek

Bij het wegrijden oefenen de banden van een auto een kracht uit op het wegdek. Bij auto’s met een grotere massa is een grotere kracht nodig. Hoe sneller je wilt optrekken, hoe groter de kracht die nodig is.
In formulevorm:

`F = m*a`

Hierin is:

  • `F` de kracht in N (Newton)

  • `m` de massa van het voertuig in kg (kilogram)

  • `a` de versnelling van het voertuig in m/s2 (meter per seconde kwadraat)

a

Een auto heeft een massa van `1250` kg. De auto kan in `5` s versnellen van stilstand tot `27,0` m/s. Bereken de totale kracht van de wielen op het wegdek.

b

De fabrikant wil dat het voertuig in `2,5` s van stilstand tot `27,0` m/s kan optrekken. `a` wordt dan dus `2xx` zo groot. Bepaal met zo weinig mogelijk rekenwerk hoe groot de totale kracht van de wielen op het wegdek is in de nieuwe situatie.

c

Een fabrikant claimt dat zijn auto een totale kracht van `26000`  N op de wielen kan zetten. Zijn auto heeft een massa van `1800` kg. Bereken de versnelling in m/s2. Bereken ook hoe lang dit voertuig nodig heeft om een snelheid van `27,0`  m/s te bereiken in honderdsten van seconden nauwkeurig.

Opgave A2Startmotor
Startmotor

Een startmotor van een verbrandingsmotor trekt grote stromen uit de accu. De startmotor is aangesloten met dikke kabels.

De inwendige weerstand van de accu ( `12` V) en de contactweerstanden van de kabels zorgen er samen voor dat een deel van de accuspanning niet op de startmotor terecht komt.

De spanning die verloren gaat is evenredig met de totale aansluitweerstand (inwendige plus contactweerstanden) en de elektrische stroomsterkte door de startmotor.

Vocht kan zorgen voor corrosie van de contacten. Koude zorgt ervoor dat de inwendige weerstand van de accu groter wordt en dat er een grotere elektrische stroom nodig is om de motor te starten.

a

Stel de formule op voor de spanning die verloren gaat. Gebruik als symbolen de `U` voor de spanning in V (volt), de `I` voor de stroom in A (ampère) en de `R` voor de weerstand in Ω (ohm).

b

Karel meet een stroomsterkte door de startmotor van `100` A. De aansluitweerstand bedraagt `0,02` Ω. Bereken de spanning over de aansluitweerstand.

c

Door koude en corrosie groeit de aansluitweerstand met een factor `2` .
De startmotor heeft nu `150` A nodig om de motor te starten.
Bereken opnieuw de spanning over de aansluitweerstand.

verder | terug