Lineaire functies > Lineaire functies
12345Lineaire functies

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Je rijdt `15` km per `60` minuten, dat is `0,25` km/minuut.

De formule is `a = 18 - 0,25*t` of `a = text(-)0,25*t + 18` .

b

Als je twee keer zo lang onderweg bent wordt de afstand niet twee keer zo groot natuurlijk.

De grafiek is wel een rechte lijn, maar niet door `(0, 0)` .

c

Je bent `72` minuten onderweg.
Dat is het snijpunt van de bedoelde grafiek met de `t` -as.

Opgave 1
a

Je berekent eerst het punt op de y-as door x = 0 in te vullen. Je tekent dan het punt ( 0 , 1 ) en vervolgens zet je het volgende punt bij x = 1 op y = 1 1 3 (dus 1 3 hoger dan het vorige punt) en zo ga je door. Het punt bij x = 3 komt dan precies `3 * 1/3 = 1` hoger te liggen dan je beginpunt. Enzovoorts...

b

De grafiek is een rechte lijn door ( 0 , 4 ) en ( 4 , 3 ) . De richtingscoëfficiënt is - 0,25.

c

De grafiek is een rechte lijn door ( 0 , - 6 ) en ( 1 , 2 ) . De richtingscoëfficiënt is 4.

d

De grafiek is een rechte lijn door ( 0 , 5 ) en ( 1 , 4 ) . De richtingscoëfficiënt is - 1.

e

De grafiek stijgt als de richtingscoëfficiënt positief is en daalt als hij negatief is.

f

De grafiek is dan een rechte lijn evenwijdig aan de x-as. Bijvoorbeeld y = 4 is een formule waarbij de richtingscoëfficiënt 0 is.

Opgave 2
a

Punt `(0, 6)` , r.c. `text(-)1/3` .

b

Teken `(0, 6)` . Omdat de `y` -waarde met `text(-)1/3` toeneemt telkens als de `x` -waarde met `1` toeneemt, gaat de grafiek ook door `(3, 5)` . Trek een rechte lijn door die twee punten.

c

`text(-)1/3x+6=0` oplossen geeft `x = 18` . Dus `(18, 0)` .

d

`text(-)1/3x+6=30` oplossen geeft `x = text(-)72` .

Opgave 3
a

Doen.

b

Als je x = 0 invult in de formule krijg je y = 1.

c

Als je x = 100 invult in de formule krijg je y = 201. Ga je naar x = 101, dan neemt de y-waarde met 2 toe en die wordt dus y = 203.

Opgave 4

Doen. Let op: eerst zelf tekenen en achteraf pas controleren!
Eventueel kun je dit samen met een medeleerling nog meer oefenen door elkaar lineaire functies op te geven.

Opgave 5

Vul x = 3 en y = 5 in de gegeven formule in. Je vindt: `5 = a*3 + 6` .

Dit levert op: 3 a = - 1 en dus a = - 1 3 .

Met de applet in Voorbeeld 2 kun je de waarde van a benaderen.

Opgave 6

De lijn y = 6 - 0,5 x heeft als richtingscoëfficiënt - 0,5.

Evenwijdige lijnen hebben dezelfde richting en dus dezelfde richtingscoëfficiënt. Dus moet a = - 0,5.

Opgave 7
a

Doen, gebruik GeoGebra, Desmos of een grafische rekenmachine.

b

Dat geldt voor y 3 = 2 x + 5 . Aan de formules zie je dit omdat de richtingscoëfficiënten gelijk zijn, allebei 2.

c

Die twee lijnen staan loodrecht op elkaar.

Opgave 8
a

`20 + 300*0,025 = 27,5`  °C.

b

T = 20 + 0,025 d

c

20 + 0,025 d = 34,3 betekent 0,025 d = 14,3 en dus d = 572 m. Hij zal dus ongeveer `572` m diep zitten.

d

`b + 0,025*684 = 37,8` geeft b = 20,7  °C.

Opgave 9
a

l = 40 - 0,125 t is een lineaire functie van t. Dat dit zo is, komt door de aanname dat de kaars elk uur 0,125 cm opbrandt.

b

40 - 0,125 t = 0

c

Je vindt t = 320 uur, dus na `320` uur is deze kaars op.

Opgave 10
a

De grafiek is een rechte lijn door ( 0 , 5 ) en ( 2 , 9 ) .

b

`2*7 + b = 12` geeft b = - 2 .

c

`2*12 + b = 0` geeft b = - 24 .

Opgave 11
a

Door ( 0 , 10 ) .

b

`a*7 + 10 = 12` geeft a = 2 7 .

c

De formule x + 2 y = 4 kun je herleiden tot y = - 0,5 x + 2 . Alleen als a = - 0,5 zijn beide lijnen evenwijdig.

Opgave A1
b

In `60` minuten legt hij `15` km af, dat is per minuut `15/60 = 0,25` km.
Zoveel wordt zijn nog te fietsen afstand elke minuut korter.

b

Hoeveel hij heeft afgelegd bereken je door de tijd met de contante snelheid te vermenigvuldigen. In `1` minuut legt hij `0,25` km af, in `2` minuten twee keer zoveel, namelijk `0,50` km.

Maar als hij `1` minuut heeft gefietst moet hij nog `17,75` km fietsen naar huis. En als hij `2` minuten heeft gefietst moet hij nog `17,50` km naar huis. Dat is bepaald niet twee keer zoveel.

c

Dit wordt een rechte lijn in een `t,a` -assenstelsel.
Hij gaat door `(0, 18)` en bijvoorbeeld `(4, 17)` .

c

`a = 18 - 0,25*t = 0` geeft `0,25t = 18` en `t = 18*4 = 72` minuten.
Het snijpunt is `(72, 0)` .

Dit punt van de grafiek betekent de thuiskomst van de fietser.

Opgave A2Vliegwiel
Vliegwiel
a

Omdat het aantal omwentelingen met het vaste getal `19` per minuut afneemt.

b

`N = 400 - 19*t`

c

Een rechte lijn door `(0, 400)` en `(10, 210)` .

d

`N = 400 - 19*t = 20` als `19t = 380` , dus na `20` minuten.

e

Vermoedelijk zal het aantal omwentelingen langzamer gaan afnemen na verloop van tijd.

Opgave A3Volume van het gasmengsel
Volume van het gasmengsel
a

Bereken eerst de oppervlakte van de zuiger: `A_(text(zuiger)) = π/4 b^2 = 41,85` cm2.
Bereken nu het slagvolume `V_s = A_(text(zuiger)) * s = π/4 b^2*s = 310` cm3.
Tel daar het compressievolume bij op `V_v = V_s + V_c = 310 +31 = 341` cm3.

b

Het antwoord bij a is het maximale volume van de verbrandingsruimte.
Als de zuiger een afstand `h` heeft afgelegd, wordt de brandstofkamer `A_(text(zuiger)) * h` kleiner: `V_v = 341 - 41,85*h` .

c

De formule is alleen geldig voor de slag. In formulevorm: `0 le h le s` .

d

De inhoud van de verbrandingsruimte als `h = 2,0` cm is: `V_v = 341 - 41,85*2,0 = 257,3` cm3.

Opgave T1
a

Punt `(0, 4)` , r.c.= `0,25` .

b

Teken `(0, 4)` . Omdat de `y` -waarde met `0,25` toeneemt telkens als de `x` -waarde met `1` toeneemt, gaat de grafiek ook door `(4, 5)` . Trek een rechte lijn door die twee punten.

c

`0,25x+4 = 0` oplossen geeft `x = text(-)16` . Dus `(text(-)16, 0)` .

d

`0,25x+4 = 1000` oplossen geeft `x = 3984` .

e

`y = 0,25x - 0,5` . (Teken de grafiek en lees het snijpunt met de verticale as af.)

Opgave T2
a

`K = 1,05a + 45` .

b

`K = 1,05*120 + 45 = 171` euro.

c

`1,05a + 45=200` oplossen geeft `a ~~ 147,6` . Dus ongeveer `148` m3.

verder | terug