Exponenten en logaritmen > Logaritmen
123456Logaritmen

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

`80 *10^2=8000` en dat is `8*10^3` KVE/mL.

b

`t = 40` geeft `B = 2^(40/20) = 2^2 = 4`
`t = 60` geeft `B = 2^(60/20) = 2^3 = 8`
`t = 120` geeft `B = 2^(120/20) = 2^6 = 64`

c

Elke `20` minuten verdubbelt het aantal bacteriën. In een uur tijd wordt het aantal dus met `2*2*2=2^3=8` vermenigvuldigd.

De formule wordt `B = 8^t` .

Bij b hoorde bij `t=120` een aantal bacteriën van `64` .
Nu is dat `B=8^2=64` , want `120` minuten is `2` uur.

d

Met GeoGebra, Desmos of een rekenmachine vind je bij `8^t = 6000` voor `t ~~ 4,184` uur.
Dat is ongeveer `4` uur en `11` minuten.

Opgave 1
a

`2 * 10^t = 5000` geeft `10^t = 2500` en dus `t = log(2500)` .
Met de grafiek van `y = 10^t` (zie de applet) vind je `t = log(2500) ~~ 3,40` .

b

Je vindt `t = log(1000) = 3` .
En dat is nogal logisch, want `10^3 = 10*10*10 = 1000` .

c

Stel de schuifknop in op `1000` .

Opgave 2
a

Als in `10^t = c` de `c` een macht van `10` is.

b

`log(10^3) = 3` en `3*log(10) = 3*1 = 3` .

c

`log(10^t) = t` en `t*log(10) = t*1 = t` .

d

Beide komen uit op `0,093...` .
Welke getallen je ook kiest, altijd klopt dit.

e

`log(g^t) = t*log(g)`

Opgave 3
a

`4*1,5^t=2000` geeft eerst `1,5^t = 500` .
Beide zijden 10-logaritme nemen: `log(1,5^t) = log(500)` .
Eigenschap gebruiken: `t*log(1,5) = log(500)` en dus is `t = (log(500))/(log(1,5)) ~~ 15,33` .

b

`t = \ ^(1,5)log(500)`

c

`t = \ ^(1,5)log(500) = (log(500))/(log(1,5)) ~~ 15,33`

Opgave 4
a

`B = 6*5^t = 6000` geeft `5^t = 1000` en dus `t = \ ^5log(1000) = (log(1000))/(log(5)) ~~ 4,29` uur.

b

`6*5^t = 12` geeft `5^t = 2` en dus `t = \ ^5log(2) = (log(2))/(log(5)) ~~ 0,43` uur.

Opgave 5
a

Let er op dat de variabele `t` in eenheden van tien dagen is.
De groeifactor is dan per `10` dagen gelijk aan `0,96` en de beginhoeveelheid is `3000` .

De bijbehorende vergelijking wordt `3000 *0,96^t = 2800` .
Dit vereenvoudig je tot `0,96^t = 14/15` .

b

`t=\ ^(0,96)log(14/15) = (log(14/15))/(log(0,96)) ≈ 1,69`

Opgave 6
a

De groeifactor is `1,2` .

b

Je moet het aantal `2` keer zo groot maken en je vermenigvuldigt elke tijdseenheid met `1,2` , dus moet `1,2^t = 2` .

c

`t = \ ^(1,2)log(2) = (log(2))/(log(1,2)) = 3,80178...`

Na `3,8` dagen is de hoeveelheid bacteriën nog nét niet verdubbeld.
Na vier dagen is de hoeveelheid verdubbeld.

Opgave 7
a

`10^0 = 1` , met zo'n groeifactor is er geen groei of afname.
Als in `10^a` de `a` negatief is, is `10^a lt 10^0 lt 1` en heb je met exponentiële afname te maken.

b

Omdat je dan bij het oplossen van vergelijkingen meteen de log-knop kunt gebruiken zonder delingen te maken.

c

Dat is twee keer de halveringshoogte: `h ~~ 2 * 4,63 ~~ 9,26` km.

d

Je moet nu oplossen: `10^(text(-)0,065h) = 0,2` .
Dit betekent: `text(-)0,065h = log(0,2) ~~ text(-)0,699` .
En dus: `h ~~ (text(-)0,699)/(text(-)0,065) ~~ 10,75` km.

Opgave 8
a

Type `10^(log(1,5))` in en je vindt als antwoord `1,5` .
Verder is `log(1,5)~~0,176` .

b

`B = 4*1,5^t = 4*(10^(log(1,5)))^t ~~ 4 * (10^(0,176))^t = 4*10^(0,176t)`

c

Los op: `4*10^(0,176t) = 150` .
Je vindt `10^(0,176t) = 37,5` en dus `0,176t = log(37,5) ~~ 1,574` .
Dus: `t ~~ (1,574)/(0,176) ~~ 8,94` uur.
Er is meer dan `150` mg bacteriën als `t le 8,84` uur.

Opgave 9
a

`3*7^t = 6000` geeft `7^t = 2000` en dus `t = \ ^7log(2000) = (log(2000))/(log(7)) ~~ 3,91` uur.

b

`3*7^t = 6` geeft `7^t = 2` en dus `t = \ ^7log(2) = (log(2))/(log(7)) ~~ 0,36` uur.

Opgave 10
a

`10^x = 0,01` . En dus: `x = log(0,01) = text(-)2` .

b

`2^x = 60` . Hieruit volgt: `x = \ ^2log(60) = (log(60))/(log(2)) ≈ 5,9`

c

`0,8^t = 0,5` . Hieruit volgt: `t = \ ^(0,8)log(0,5) = (log(0,5))/(log(0,8)) ≈ 3,1`

Opgave 11

`t = \ ^2log(3) = (log(3))/(log(2)) ≈ 1,58` uur.
Na ongeveer `1` uur en `35` minuten heeft de kolonie zich verdrievoudigd.

Opgave 12

De verdubbelingstijd is `\ ^(1,003)log(2) = (log(2))/(log(1,003)) ≈ 231` jaar.

Opgave 13
a

`t = \ ^(0,93)log(0,5) ≈ 9,55` jaar

b

`400 → 200 → 100 → 50`
Hieruit volgt dat er drie halveringstijden zijn en dat geeft `3*9,55 ~~ 28,7` jaar.

c

`50*0,93^t`

`=`

`10`

`0,93^t`

`=`

`0,2`

`t`

`=`

`\ ^(0,93)log(0,2) ≈ 22,18`

Dit is ongeveer `22` jaar en `2` maanden.

Opgave A1Afkoelende thee
Afkoelende thee
a

Los op: `T = 60*0,93^t + 20 = 30` .
Dit geeft `60*0,93^t = 10` en dus `0,93^t = 1/6` zodat `t = \ ^(0,93)log(1/6) = (log(1/6))/(log(0,93)) ~~ 24,7` .
Dus na `25` minuten is dat het geval.

b

`0,93^t = 0,5` geeft als halveringstijd `t = \ ^(0,93)log(0,5) ~~ 9,55` minuten.

Opgave A2Opwarmend water
Opwarmend water

De formule is T = 20 - 14 g t .
Als `t = 5` geldt `T=15` , dus `15 = 20 - 14*g^5` .
Hieruit volgt: `g = (5/14)^(1/5) ~~ 0,81` .
De formule wordt ongeveer `T = 20 - 14*0,81^t` .

`T = 20 - 14*0,81^t = 18` geeft `0,81^t = 2/14` en dus `t = \ ^(0,81)log(2/14) ~~ 9,23` .
Dus na `10` minuten is dat het geval.

Opgave T1
a

`x = \ ^4 log(35/6) ≈ 1,27`

b

`t = \ ^(1,08) log(12/7) ≈ 7,00`

Opgave T2

`t = \ ^(0,85) log(1/15) ≈ 16,7` . Dus na `17` keer spoelen.

verder | terug