Periodieke functies > Periodiciteit
12345Periodiciteit

Voorbeeld 1

Een opslagtank bevat `1000` liter brandstof op dag `t = 0` . In `20` dagen neemt die hoeveelheid gelijkmatig af tot `100`  liter. Dan wordt de tank in een dag bijgevuld tot `1000` liter, enzovoort.
Hoeveel liter brandstof bevat de tank na `75` dagen?

> antwoord

De periode van de inhoud is `21` dagen.
Er is een gelijke inhoud bij: `t = 75 + k*21` .

Omdat `t = 75 = 12+3*21` heeft de tank op dag `12` dezelfde inhoud als op dag `75` , want hier zitten precies drie periodes tussen.

In `20` dagen gaat er `900` liter uit de tank, dat is `45` liter per dag minder. Van `t = 0` naar `t = 12` gaat er `45*12` liter uit.
Er was `1000` liter. Er is `1000 - 540 = 460` liter over op `t = 12` en ook op `t = 75` .

Opgave 4

Bekijk het leeglopen en weer vullen van de brandstoftank in Voorbeeld 1. De hoogte van de brandstof in de tank is een periodiek verschijnsel.

a

Hoeveel bedraagt de periode?

b

Leg uit waarom er `550` liter in de tank zit op `t = 10 + k*21` en op `t = 20,5 + k*21` .

c

Voor welke waarden van `t` zit er `100` liter in de tank?

d

Hoeveel zit er in de brandstoftank na `500` dagen?

Opgave 5

Bekijk de grafiek van deze periodieke functie.

a

Bepaal de periode van deze functie.

b

Bepaal de uitkomsten bij `x=81` en `x=91` .

c

Bepaal de `x` -waarden bij `y = 6` als `75 le x le 85` .

d

Bepaal de uitkomst bij `x = text(-)5` .

e

Bepaal de `x` -waarden bij `y=4` als `text(-)100 ≤x≤text(-)90`

verder | terug