Periodieke functies > Graden en radialen
12345Graden en radialen

Voorbeeld 3

Je kunt vaststellen dat `sin(0,52) ~~ 0,5` .
Verklaar waarom `sin(pi-0,52) = sin(0,52)` . Schrijf alle hoeken op waarvan de sinus `0,5` is.

> antwoord

Bekijk de figuur met twee posities van het draaiende punt `P` op een eenheidscirkel, achtereenvolgens met hoek `0,52` en `pi-0,52` .

In de eenheidscirkel liggen de punten `P` bij de hoeken `0,52` en `pi-0,52` symmetrisch ten opzichte van de verticale lijn door het middelpunt.
Dus is: `sin(pi-0,52) = sin(0,52)` .

Verder kun je bij beide hoeken veelvouden van `2pi` optellen.
Alle hoeken met een sinus van `0,5` zijn dus:
`alpha ~~ 0,52 + k*2pi vv alpha ~~ pi - 0,52 + k*2pi ~~ 2,62 + k*2pi` .

Opgave 8

Je ziet in Voorbeeld 3 dat er binnen één omwentelingsperiode twee hoeken zijn met dezelfde sinus.

a

Leg uit waarom `sin(0,4)=sin(pi - 0,4)` .

b

Schrijf alle hoeken op waarvan de sinus gelijk is aan `sin(0,4)` .

c

Geldt altijd `sin(alpha)=sin(pi-alpha)` ?

Opgave 9

Je ziet in Voorbeeld 3 dat er binnen één omwentelingsperiode twee hoeken zijn met dezelfde sinus.

a

Leg uit waarom `cos(0,4) = cos(2pi - 0,4)` .

b

Schrijf alle hoeken op waarvan de cosinus gelijk is aan `cos(0,4)` .

c

Geldt altijd `cos(alpha) = cos(2pi-alpha)` ?

verder | terug