Vlakke figuren > Driehoeken en vierhoeken
123456Driehoeken en vierhoeken

Oefenen

Opgave 10

Je ziet vier driehoeken. In de driehoeken is aangegeven welke lijnstukken gelijk zijn.

Bereken de hoeken van deze driehoeken.

Opgave 11

`Delta ACE` is verdeeld in meerdere driehoeken. In de figuur is aangegeven welke zijden even lang zijn.

Bereken de hoeken die zijn aangeduid met een cijfer.

Opgave 12

Om een unieke driehoek te tekenen, heb je minstens drie gegevens nodig.

a

Teken twee gelijkbenige driehoeken `Δ ABC` met `AB = 5` cm en `∠ A = 30^@` .

b

Teken twee rechthoekige driehoeken `Delta DEF` met `DE = 5` cm en `/_ D = 30^@` .

c

Teken `Delta GHI` met `GH = HI = 5` cm en `angle G = 60^@` . Wat weet je van `angle H` en `angle I` ?

Opgave 13

Deze figuur is lijnsymmetrisch. Hij bestaat uit twee driehoeken.

Bereken de hoeken waar een vraagteken in staat.

Opgave 14

Je ziet hoe je een rechthoek van metalen strips kunt vervormen.

a

Hoe heet de rechter figuur?

b

Je kunt het vervormen van de rechthoek voorkomen door één strip toe te voegen. Licht toe hoe die strip moet worden geplaatst.

c

Als je de rechthoek zo vervormt dat de hoek met de stip `58^@` is, hoe groot zijn dan de andere hoeken van de figuur die zo ontstaat?

Opgave 15

Je ziet een assenstelsel met de punten `A(text(-)1, text(-)3)` , `B(4, text(-)3)` en `C(5, 3)` .

a

`A` , `B` en `C` zijn hoekpunten van parallellogram `ABCD` . Geef de coördinaten van punt `D` .

b

`A` , `B` en `C` zijn hoekpunten van vlieger `ABCE` . Geef de coördinaten van punt `E` .

c

Welke andere bijzondere vierhoeken `ABCP` kun je met deze punten maken? Licht je antwoord toe.

Opgave 16

Probeer de volgende vierhoeken te construeren, of leg uit waarom dit niet lukt.

a

Vlieger `ABCD` met `AB = 2` cm en `BC = AC = 3` cm.

b

Parallellogram `EFGH` met `EF = 5` cm, `EH = 3` cm en `∠F = 40^@` .

c

Ruit `KLMN` met `KL = 3` cm en `∠M = 40^@` .

Opgave 17

Als je vijf gelijke ruiten tegen elkaar legt met alle vijf precies één punt gemeenschappelijk, dan krijg je de rode ster hiernaast.

a

Deze ster heeft tien hoeken. Hoe groot zijn die hoeken?

b

Je kunt op dezelfde manier (met smallere ruiten) een achtpuntige ster maken. Hoe groot zijn daar de hoeken van?

c

En zo maak je ook een honderdpuntige ster. Hoe groot zijn daar de hoeken van?

d

En nu een `n` -puntige ster, die dus uit `n` ruiten bestaat. Hoe groot zijn nu de hoeken?

verder | terug