Probeer de volgende driehoeken te construeren. Als dat niet lukt, leg je uit waarom niet.
`Δ D E F` met `D E = 5` cm, `E F = 3` cm en `D F = 1` cm.
`Δ K L M` met `K L = 3` cm en twee hoeken van `40` °.
Je ziet drie vierhoeken. In de vierhoeken is aangegeven welke lijnstukken gelijk of evenwijdig zijn.
Geef elke vierhoek de juiste naam en bereken alle hoeken die niet zijn gegeven.