Vlakke figuren > Omtrek en oppervlakte
123456Omtrek en oppervlakte

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

`21` m2

b

`21,3` m

Opgave 1
a

Omdat je geen "hokjes" kunt tellen. Dat duurt vaak ook veel te lang.

b

Figuur a: `3,0 * 5,1 = 15,3` cm2
Figuur b: `2,3 * 4,6 = 10,58` cm2
Figuur c: `2,82^2 = 7,9524` cm2
Figuur d: `1/2 * 3,2 * 6,4 = 10,24` cm2

c

omtrek (rechthoek) `= 2l + 2b` ( `l` is lengte en `b` is breedte rechthoek).

Of: omtrek (rechthoek) `= 2(l + b)` .

d

Figuur A: `2 *3,0 +2 *5,1 =16,2` cm.
Figuur B: `2 *2,3 +2 *4,6 =13,8` cm.
Figuur C: `2 *2,82 +2 *2,82 =11,28` cm.

e

Door eerst met behulp van de stelling van Pythagoras de hypothenusa te berekenen: `sqrt(6,4^2 + 3,2^2) ~~ 7,16` . Vervolgens kun je de lengtes van de drie zijden optellen. De omtrek wordt `~~16,8` .

Opgave 2
a

oppervlakte (vierkant) ` = z^2 = (4,7)^2 = 22,09` mm2

b

`z^2 = 15` geeft `z = sqrt(15) ≈ 3,9` mm. De zijde van dit vierkant is dus ongeveer `3,9`  mm.

c

omtrek (vierkant) `= 4 z`

Opgave 3
a

Deze figuur is te zien als een samenstelling van rechthoek I en de driehoeken II en III. Er geldt:
oppervlakte (figuur A) `=3*2 + 1/2 * 4 *2 + 1/2 * 1 * 3 = 11,5` cm2.

b

Zet een rechthoek van `3` cm bij `5` cm om figuur b. De oppervlakte van de figuur is de oppervlakte van deze rechthoek min de oppervlakte van de drie halve rechthoeken `IV` , `V` en `VI` . Er geldt:
oppervlakte (figuur B) `= 3*5 - (1/2 * 1 * 4 + 1/2 * 1 * 2 + 1/2 * 2 * 5) = 7` cm2.

Opgave 4
a

oppervlakte ( `DeltaKLM` )  ` = 1/2*b*h = 1/2 * 5 * 4,5 = 11,25` .

b

oppervlakte ( `DeltaABC` )  ` = 1/2*b*h = 1/2*8*7 = 28` .

Opgave 5
a

Als je de plaats van `A` en `B` hebt gekozen, is er dan nog maar één parallellogram mogelijk?

ja

nee

b

In `Delta ABD` en `Delta BCD` .

c

Heeft elk parallellogram met een basis van `7` en een hoogte van `5` dezelfde oppervlakte?

ja

nee

d

oppervlakte ( `ABCD` ) `=` basis `*` hoogte `= 7*5 = 35 = 2*` oppervlakte (driehoek) `= 2*1/2*7*5` .

Opgave 6
a

Omdat `CD^2 + 1,6^2 = 2,0^2` is `CD = sqrt(2,0^2 - 1,6^2) = 1,2` m.

b

Bereken eerst `AC = sqrt(0,5^2 + 1,2^2) = 1,3` m.
De omtrek van `Delta ABC` is dan `2,1 + 2,0 + 1,3 = 5,4` m.

c

`3 * 5,4 = 16,2` m.

d

`omt(Delta KLM) = 4 * 5,4 = 21,6` m.
`opp(Delta KLM) = 4^2 * 1,26 = 20,16` m2.

Opgave 7

`opp(Delta ABC) =1/2*15*7,3=54,75` en `omt(Delta ABC) = 15 + 11 + 10 = 36` .

Bij `Delta PQR` bereken je eerst de hoogte `QS = sqrt(6,5^2 - 2,5^2) = 6` en de zijde `QR = sqrt(8^2 + 6^2) = 10` .
`opp(Delta PQR) =1/2*10,5*6=31,5` en `omt(Delta PQR) = 6,5 + 10,5 + 10 = 27` .

Opgave 8
a

oppervlakte ( `Delta ABD` ) `= 1/2*5*6 = 15` cm2

b

Zie `Delta ACD` bij het antwoord van c.
Je kunt de oppervlakte niet exact met behulp van de oppervlakteformule berekenen, omdat de basis en hoogte nu niet op roosterlijnen en tussen roosterpunten staan. Je kunt de afmetingen wel opmeten, maar dat is minder nauwkeurig.

c

Zet eerst een vierkant om `DeltaACD` .

oppervlakte ( `DeltaACD` ) `=` oppervlakte (vierkant) `-` oppervlakte (drie rechthoekige driehoeken)
`= 6*6 - 1/2*6*3 - 1/2*5*3 - 1/2*6*1 = 16,5` cm2.

d

Neem als basis `AC ≈ 6,1` cm. De bijbehorende hoogte `DE` , de afstand van `D` tot `AC` , is ongeveer `5,4`  cm. De hoogte van een driehoek is altijd de afstand van het hoekpunt tegenover de basis (loodrecht) naar deze basis.
oppervlakte ( `DeltaACD` ) `≈1/2*6,1*5,4 = 16,47 ≈ 16,5` cm2.

Opgave 9

oppervlakte (vlieger) `= 2*1/2*30*30 + 2*1/2*100*30 = 3900` .
oppervlakte (ruit) `= 4*1/2*50*40 = 4000` .

Je kunt de figuren eventueel ook opdelen in twee niet-rechthoekige driehoeken.

Voor de omtrek bereken je eerst de zijden:
van de vlieger zijn de twee langste zijden `sqrt(100^2 + 30^2) = sqrt(10900)` en de twee kortste zijden `sqrt(30^2 + 30^2) = sqrt(1800)` ;
van de ruit zijn alle zijden `sqrt(50^2 + 40^2) = sqrt(4100)` .

omtrek (vlieger) `= 2*sqrt(10900) + 2*sqrt(1800) ~~ 294` .
omtrek (ruit) `= 4*sqrt(4100) ~~ 256` .

Opgave 10
a

Je kunt dit bijvoorbeeld uitleggen door er een rechthoek omheen te tekenen (zie figuur) en dan uit te leggen waarom de vlieger precies de halve oppervlakte van die rechthoek heeft.

Een andere manier is, om de oppervlaktes van de twee afzonderlijke driehoeken in `p` en `q` uit te drukken, deze bij elkaar op te tellen en de formule te vereenvoudigen.

b

Je ziet dat je iedere vlieger kunt opdelen in twee identieke driehoeken aan weerszijden van symmetrieas `q` . In vlieger `EFGH` zijn dit `DeltaEGH` en `DeltaEFG` en in vlieger `ABCD` zijn dit `DeltaACD` en `DeltaABC` . Door het evenwijdig met de symmetrieas verschuiven van de toppen `H` en `F` in vlieger `EFGH` ontstaat vlieger `ABCD` met toppen `D` en `B` , met een stompe hoek op de symmetrieas. Aangezien de hoogte van de bijbehorende identieke driehoeken niet verandert, blijft de oppervlakte van de driehoeken gelijk. De formule voor de oppervlakte blijft dus ook gelijk. De formule geldt voor vlieger `EFGH` en voor pijlpuntvlieger `ABCD` .

c

Geldt deze formule voor de oppervlakte van een vlieger voor elke vlieger? Dus ook voor een ruit bijvoorbeeld?

ja

nee

Opgave 11

Nu krijg je `DeltaABC` met oppervlakte ( `DeltaABC` )  `= 1/2*1,9*1,3 = 1,235` m2 en
`DeltaACD` met oppervlakte ( `DeltaACD` )  `= 1/2*1,1*1,3 = 0,715` m2.

oppervlakte (trapezium)  `= 1,235 + 0,715 = 1,95`  m2.

De driehoeken houden dezelfde waarden voor de basis en hoogte, dus de afzonderlijke en de totale oppervlakte veranderen niet.

Opgave 12
a

Verdeel het trapezium in twee driehoeken door een diagonaal te trekken. Dan is
oppervlakte (onderste driehoek) `=1/2*a*h` en oppervlakte (bovenste driehoek) `=1/2*b*h` . Als je deze twee oppervlaktes optelt, krijg je `1/2*a*h+1/2*b*h = 1/2*(a+b)*h` .

b

Je vindt voor de oppervlakte `1/2*(1,9 + 1,1)*1,3 = 1,95` m2.

c

Ja, de oppervlakteformule van a is ook nu geldig.

d

Nee, je kunt de lengtes van `AD` en `BC` niet berekenen.
Er zijn ook andere trapezia te tekenen met dezelfde hoogte, en dezelfde lengtes van de twee evenwijdige zijden.

Opgave 13

Je moet oplossen: `1/2 * (5+b)*6 = 19,5` . Je vindt: `b = 1,5` .

Opgave 14
a

Letter A: `781,25` mm2.
Letter L: `750` mm2.

b

De zijden van de L liggen op roosterlijnen en de hoekpunten zijn roosterpunten.

Bij de A is beide niet het geval.

c

De omtrek van de L is `8+2+6+3+2+2+4+7=34` hokjes `=34*5=170` mm.

Opgave 15

Figuur a: opp(driehoek) `=1/2*20 *25 =250` .

Figuur b: opp(parm) `=5*15 =75` .

Figuur c: opp(figuur) `=1/2*16 *16 +1/2*5 *6 =143`

Figuur d: opp(figuur) `16 *10 -2 *1/2*8 *10 -6 *2 -2 *1/2*1 *2 -2 *1/2*2 *3 =60` .

Figuur e: opp(figuur) `=12 *12 -2 *1/2*2 *12 -2 *1/2*4 *4 =104` .

Figuur f: opp(trapezium) `=1/2*8,5 *4 + 1/2*8,5 *2 =25,5` .

Opgave 16
a

oppervlakte ( `DeltaABC` ) `= 1/2*b*h = 1/2*AB*CE = 1/2*3 *4 = 6` roosterhokjes.
Zie de figuur bij het antwoord van c.

b

oppervlakte ( `DeltaABD` ) `= 1/2*b*h = 1/2*AB*DF = 1/2*3 *6 = 9` roosterhokjes.
Zie de figuur bij het antwoord van c.

c

De lengtes van de zijden zijn niet exact bekend. Om de oppervlakte exact te kunnen berekenen, moet je een rechthoek om `Delta ACD`  tekenen.

oppervlakte ( `Delta ACD` ) `=` oppervlakte (rechthoek) `-` oppervlakte (drie rechthoekige driehoeken) `=` `EF*DF - 1/2*AE*CE - 1/2*DG*CG - 1/2*AF*DF` `=` `4 *6 -1/2*2 *4 -1/2*4*2 -1/2*2 *6 =10` roosterhokjes.

Opgave 17

oppervlakte ( `DeltaABC` ) `=1/2*6,5 *4 =13`
oppervlakte ( `DeltaKLM` ) `=1/2*4,5 *7,2 =16,2` met hoogte `LN = sqrt(7,8^2 - 3^2) = 7,2` .

omtrek ( `DeltaABC` ) `=6,5 + 5 + 5,3 = 16,8`
omtrek ( `DeltaKLM` ) `= 4,5 + 7,8 + sqrt(108,09) ~~ 22,7` met `KL = sqrt(7,5^2 + 7,2^2) = sqrt(108,09)` .

Opgave 18

oppervlakte ( `ABCD` ) `=` basis `*` hoogte `=13 *10 =130` (parallellogram)
oppervlakte ( `KLMN` ) `=1/2* p * q = 1/2*8*11 = 44` (pijlpuntvlieger)
oppervlakte ( `PQRS` ) `= 1/2*(a+b)*h = 1/2*(11,5+3,5) * 8 = 60` (trapezium)

Opgave 19

Je kunt de figuur verticaal verdelen in twee trapezia.
De oppervlakte is `1/2*(162 + 36)*88 + 1/2*(36 + 28)*35 = 9832` cm2.

Opgave 20

`AC = sqrt(12^2 + 5^2) = 13` .
`BD` is de hoogte op basis `AC` .
Omdat de oppervlakte van deze rechthoekige driehoek gelijk is aan `1/2*5 *12 = 30` , geldt ook: `1/2*13 *BD = 30` . Links en rechts eerst `xx2` en dan delen door `13` , dan is `BD = 60/13 = 4 8/13` .

Opgave A1Vakantiehuisje
Vakantiehuisje
a

Zie de figuur:
`Opp = 1/2xxABxxCD = 1/2xx4xx4,8 = 9,6` m2

b

`BC = sqrt((4,8)^2+2^2) ~~ 5,2` m en `CT = 2` m
Opp `/_\BTC = 1/2xxCTxxBC = 1/2xx2xx5,2 = 5,2` m2
Opp dak ` = 8xx5,2 = 41,6` m2.

c

`BT = sqrt((CT)^2+(BC)^2) = sqrt(2^2+(5,2)^2)~~5,57` m

Opgave T1

`opp(Delta ABC) = 20,16` en `omt(Delta ABC) = 21,6` .

`opp(parm EFGH) = 24` en `omt(parm EFGH) = 23` .

`opp(trap LMNP) = 22,5` en `omt(trap LMNP) ~~ 19,2` .

Opgave T2

`QR = 10` cm.

Opgave T3

`9,66` dm2.

verder | terug