Teken lijnstuk loodrecht op .
en .
Teken hoogtelijn .
en dus is
`sin(/_G) = 5/8`
zodat
`/_G ≈ 39^@`
.
(Dit kan ook met de sinusregel.)
Teken lijnstuk . Het snijpunt van en is .
`sin(/_NMS) = 4/10`
zodat
`/_M = 2 * /_NMS ≈ 47^@`
.
Werk bijvoorbeeld met vectoren ten opzichte van de verticale richting..
De eerste vector heeft een component van
`8`
km in de verticale richting en een component van
`0`
km in de horizontale richting.
De tweede vector heeft een component van
`5*cos(40^@) ~~ 3,830`
km in de verticale richting en een component van
`5*sin(40^@) ~~ 3,214`
km in de horizontale richting.
De laatste vector heeft een component van
`8+3,830 = 11,830`
km in de verticale richting en een component van
`11,830*tan(180^@ - 160^@) ~~ 4,306`
km in de horizontale richting.
Dit afgestoten deel komt op
`3,214 + 4,306 = 7,520`
km van het vertrekpunt in zee.
Teken de resultante
`vec(r)`
in een parallellogramconstructie.
De hoek tussen beide is
`141^@`
, je gebruikt de hoek
`180^@ - 141^@ = 39^@`
.
Voor de lengte van de resultante geldt:
`r^2 = 56^2 + 31^2 - 2*56*31*cos(39^@)`
geeft
`r ~~ 37,4`
N.
`α≈27,00^@` , `β≈33,00^@` en `c=sqrt(91)~~9,54`
`α≈46,19^@` , `γ≈13,81^@` en `c≈1,65`
`γ=70^@` , `a≈9,78` en `b≈11,06`
`beta=30^@` , `gamma=60^@` en `c=sqrt(108)~~10,39`
`α=81^@` , `β=18^@` en `b≈3,13`
Ongeveer `8,4` m.
Ongeveer `6,9` m².
Noem de lengte en de breedte , dan is .
Verder is . Hieruit volgt en dus is . De oppervlakte is ongeveer .
Gebruik `Delta ABC` en ga na, dat `AB = 44` mm, `AC = 22` mm en `BC = 62` mm.
De cosinusregel geeft dan
`22^2 = 62^2 + 44^2 - 2*62*44*cos(/_B)`
, zodat
`cos(/_B) ~~ 0,971`
en
`/_B ~~ 13,9^@`
.
Hiermee is
`d ~~ 64*sin(13,9^@) ~~ 15,4`
mm.