Een eindcijfer is vaak een geheel getal vanaf `1` t/m `10` . Dit betekent dat maar één cijfer significant is. Je moet dit eindcijfer berekenen uit onderzoeksverslagen en toetsen. Het hangt er dan van af hoe vaak deze meewegen. Neem aan dat een onderzoeksverslag twee keer zo zwaar weegt als een toets.
Je hebt de volgende resultaten:
toetsen: `7,5` en `6,9` en `8,1`
onderzoeksverslagen: `8,0` en `5,4`
Bereken het juiste eindcijfer, zowel op één decimaal nauwkeurig als afgerond op een geheel getal.
Je telt eerst alle resultaten bij elkaar op en houdt daarbij rekening met hoe vaak een resultaat meetelt:
`7,5 + 6,9 + 8,1 + 8,0 xx 2 + 5,4 xx 2 = 49,3`
Dit deel je door het aantal keer dat elk resultaat meeweegt, dus door: `1+1+1+2+2=7` .
`(49,3)/7 = 7,04285714...`
Je eindcijfer is afgerond op één decimaal een
`7,0`
.
Je eindcijfer is afgerond op gehele getallen een
`7`
.
Voor een bepaald vak heb je twee toetsen en drie verslagen gemaakt en één presentatie gehouden. Voor de toetsen heb je een `7,8` en een `6,4` en voor de verslagen een `4,2` , een `7,3` en een `8,1` gescoord. De presentatie is met een `8` beoordeeld. Voor het eindcijfer wegen de toetsen drie keer zo zwaar en weegt de presentatie twee keer zo zwaar als een verslag.
Bereken het eindcijfer afgerond op één decimaal.
Bereken het eindcijfer afgerond op een geheel getal.
Rond de volgende getallen af op twee decimalen nauwkeurig.
`15,0374`
`15,0347`
`15,3074`
`15,3047`