Rekenen II > Breuken
123456Breuken

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Een groot voorblad; een klein achterblad.

b

Langzaam: `c` moet klein zijn.
Snel: `c` moet groot zijn.

c

`21`

d

`36xx24`

e

`c=1,5` voor zowel Marco als Peter. Conclusie: ook al is het verzet niet hetzelfde, met dezelfde `c` ga je even hard!

Opgave 1
a

`3/4`

b

`3` is de teller en `4` is de noemer van de breuk.

c

In de onderste figuur is evenveel gekleurd als in de bovenste. In de onderste figuur is het `9/12` deel, in de bovenste `3/4` deel.

Opgave 2
a

Als het goed is heb je een rechthoek gekleurd en van een tweede (even grote) rechthoek `3/4` deel.

b

`1 = 4/4` , dus `1 3/4 = 1 + 3/4 = 4/4 + 3/4 = 7/4` . Maak eventueel een figuur hierbij.

c

`1 3/4 = 7/4 = 21/12` .

Opgave 3
a

Teken op een roosterpapier een rechthoek van `6` bij `5` . Je hebt dan `30` roosterhokjes.
`2` van de `5` banen kleuren is even veel als `12` van de `30` hokjes kleuren.

b

`6/15 = 2/5` .

c

Door te kijken door welk getal je zowel de teller als de noemer kunt delen.

Opgave 4
a

`2/10 = 20/100 gt 19/100`

b

`2/15 lt 1/5 = 3/15`

c

`3/4 = 9/12 gt 2/3 = 8/12`

d

`13/16 lt 7/8 = 14/16`

Opgave 5
a

`2/10 = 0,20 gt 19/100 = 0,19`

b

`2/15 ~~ 0,13 lt 1/5 = 0,20`

c

`3/4 = 0,75 gt 2/3 ~~ 0,67`

d

`13/16 = 0,8125 lt 7/8 = 0,875`

Opgave 6

In groep A heeft `3/20` deel een onvoldoende.
In groep B heeft `4/30` deel een onvoldoende.

Om beide breuken te kunnen vergelijken maak je ze gelijknamig:

`3/20 = 9/60` en `4/30 = 8/60` .

Dus voor deze toets zijn in groep B naar verhouding de minste onvoldoendes gehaald.
(Complimenten voor groep B.)

Opgave 7
a

`7/12` deel.

b

`45/100` deel.

c

`1/60` deel.

d

`7/100` deel.

Opgave 8
a

`11/100` deel.

b

`1/20` deel.

c

`1/20 = 5/100` en dat is minder dan `11/100` .

Opgave 9

`1/4` deel is `150` liter, dus een volle tank is `600` liter.
`1/3` daarvan is `200` liter en `2/3` is daarom `400` liter.

Opgave 10

`15/6 = 2 3/6 = 2 1/2` reep.

Opgave 11
a

Ook één keer.

b

`8/18 = 4/9` deel van een rondje.

c

`18/8 = 9/4 = 2 1/4` keer rond.

Opgave 12
a

`2/7 = 30/105` en `4/15 = 28/105` , dus `2/7 gt 4/15` .

b

`2/7 ~~ 0,285` en `4/15 ~~ 0,267` , dus `2/7 gt 4/15` .

c

`6/25 = 18/75` en `4/15 = 20/75` , dus `6/25 lt 4/15` .

d

`6/25 = 0,24` en `4/15 ~~ 0,27` . Dus ook zo blijkt `4/15` het grootst te zijn.

Opgave 13

`3/27 = 1/9 = 0,11111...` en `80/1000 = 8/100 = 0,08` .
`3/27 gt 80/1000` , dus het zou best eens waar kunnen zijn.

Opgave 14
a

`8/24 = 1/3`

b

`1/3` deel van `84` is `28` jaar.

c

`(1,5)/24 = 3/48 = 1/16` deel.

d

`2/24 = 1/12` deel van `84` is `7` jaar.

Opgave 15
a

`15/12 = 5/4 = 1 1/4`

b

`12/15 = 4/5`

c

`13/4 = 3 1/4`

d

`4/13 = 4/13`

e

`5/85 = 1/17`

e

`85/5 = 17`

Opgave 16
a

`7/3 ~~ 2,33333`

b

`13/12 ~~ 1,08333`

c

`8 3/25 = 8,12`

d

`1/19 ~~ 0,05263`

e

`4/21 ~~ 0,19048`

Opgave 17
a

`2,17 = 2 17/100`

b

`0,0125 = 125/10000 = 1/80`

c

`0,675 = 27/40`

d

`0,0002 = 1/5000`

Opgave 18
a

€ 2,50 is `2` euro, `2` munten van `20` cent en `1` munt van `10` cent.

b

Bijvoorbeeld `2 + 25/50` en `2 + 5/10` .

c

Bijvoorbeeld `9/10 + 9/100` en `4/5 + 1/10 + 1/20 + 4/100` en `1/2 + 2/5 + 1/20 + 2/50` .

Opgave 19
a

`2/11 lt 3/11`

b

`2/11 lt 2/10`

c

`2/10 lt 3/11`

d

`1 3/8 gt 1 1/3`

e

`1/3 gt 0,33`

f

`0,1538 lt 2/13`

Opgave 20
a

`3/4 = 0,75` en `176/234 ~~ 0,752` , dus er zijn voldoende leden aanwezig.

b

`2/3 ~~ 0,667` en `117/176 ~~ 0,665` , dus het voorstel tot wijziging van de statuten wordt verworpen.

Opgave A1Lekken en morsen bij overgieten
Lekken en morsen bij overgieten
a

`72` hokjes zijn voor het water dat in het tweede vat terecht komt.

b

`8` cm bij `10` cm wordt `80` cm2. Er is `80` liter, dus elk hokje stelt precies `1` liter voor.

c

`63/80` deel van de oorspronkelijke hoeveelheid komt in het derde vat ( `63` hokjes!)

d

Er gaat `1/10` deel verloren, dat is `8` liter.

e

Er gaat nu `9` liter verloren, dat is `9/80` deel van de oorspronkelijke hoeveelheid.

Opgave A2Centrale verwarming
Centrale verwarming
a

Met behulp van de figuur is te zien dat `2/5` deel gaat naar B en `3/5` deel gaat naar C.

b

Elk hokje stelt `1/20` deel voor. `2/5` is gelijk aan `8/20` en dat is wat er naar B gaat. Voor C geldt `3/5` deel, dat is gelijk aan `12/20` .

c

Er gaat `1/4` deel van `2/5` naar de slaapkamer, dat is gelijk aan `2/20` ; er gaat `3/4` deel van `2/5` naar de keuken, dat is gelijk aan `6/20` .

Opgave T1
a

`1/4 = 0,25` .

b

`5/7 ~~ 0,7143`

c

`63/8 ~~ 7,875`

Opgave T2
a

`2/3 gt 0,66`

b

`6/14 gt 14/35`

Opgave T3
a

`96` personeelsleden.

b

`30` personeelsleden.

verder | terug