Op een school worden computers vervangen in twee computerlokalen. De oude computers worden nagekeken of ze voor een klein prijsje doorverkocht kunnen worden aan de leerlingen. In lokaal A waren er `3` computers niet meer bruikbaar voor doorverkoop en in lokaal B waren dat er `5` . In lokaal A stonden `20` computers en in lokaal B waren dat er `30` .
In welk lokaal konden er in verhouding meer computers worden doorverkocht?