Rekenen II > Breuken en procenten
123456Breuken en procenten

Voorbeeld 3

Bij het werken met procenten gaat het vaak om:

  1. Percentage erbij: Een winkelier koopt zijn artikelen voor een bepaalde inkoopprijs. Hij wil ze verkopen voor een verkoopprijs die bijvoorbeeld `12` % hoger ligt. Hij moet dan bij elk artikel `12` % van de inkoopprijs optellen, ofwel de inkoopprijs met `1 + 0,12 = 1,12` vermenigvuldigen.

  2. Percentage eraf: Een winkelier doet bepaalde artikelen in de uitverkoop. Van alle verkoopprijzen gaat bijvoorbeeld `8` % af, ofwel hij moet de inkoopprijs met `1 - 0,08 = 0,92` vermenigvuldigen.

Wil je weten met hoeveel procent een hoeveelheid gestegen of gedaald is?
Als bijvoorbeeld de temperatuur van water van `45` graden naar `65` graden stijgt, is de stijging `65-45 = 20` graden. Dat is een stijging van `20/45 = 0,444 = 44,4` %.

Opgave 7

Bereken de nieuwe prijs of het nieuwe bedrag.

a

Je koopt een fiets van € 650,00 en krijgt `12,5` % korting.

b

De contributie van de tafeltennisclub is € 120,00 per jaar en wordt met `5` % verhoogd.

c

In 2010 was de prijs van benzine ten opzichte van 1960 met ongeveer `180` % gestegen. In 1960 kostte `1` liter benzine € 0,54.

Opgave 8

Je haalt van een bedrag eerst `10` % af en doet er dan weer `10` % van het nieuwe bedrag bij. Laat met een berekening zien of je weer hetzelfde bedrag hebt gekregen.

verder | terug