De uitgaven van een gezin zien er als volgt uit:
voeding: `2/5` deel;
vervoer: `3/20` deel;
wonen: `3/20` deel;
kleding: `3/20` deel;
vrije tijd: `1/10` deel;
overig: `1/20` deel.
De uitgaven zijn in een cirkeldiagram weergegeven.
Ga na of het diagram inderdaad overeenkomt met de uitgaven.
Hoeveel procent wordt er aan voeding uitgegeven en hoeveel procent aan vervoer?
Welk deel wordt er in totaal aan voeding, vervoer en wonen samen uitgegeven? Hoeveel procent van het totaal is dat?
Aan vrije tijd wordt `1/10` deel van het inkomen uitgegeven. Welk deel is de helft van `1/10` deel?
Steffen maakt er een deling van, Leonie een vermenigvuldiging en Inge maakt er een tekening van. Klopt de tekening van Inge? Wat tekent ze eigenlijk precies? Schrijf dat op!
Steffen schrijft:
`1/10:2 = (1/2)/10`
. Klopt dat wel?
Leonie schrijft:
`1/2xx1/10 = 1/2xx2/20 = 1/20`
. Klopt dat wel? Leg dit eens uit met de tekening van Inge.