Algebra I > Vergelijkingen
1234567Vergelijkingen

Uitleg

Op school staat een kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 150,00 per maand en elke kopie kost de school `7,5` eurocent.

De vraag: "Vanaf hoeveel kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine € 2250,-?" is een vergelijking.

Noem het aantal kopieën per maand `a` en de vergelijking wordt:

`150 + 0,075a = 2250`

Een vergelijking als `150 + 0,075a = 2250` kun je oplossen door te bekijken hoe je moet rekenen.
Het rekenschema is:

En dus kun je zo terugrekenen:

Dit betekent: `a = (2250 - 150)//0,075 = 28000` kopieën.


Bij de vraag: "Vanaf hoeveel kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?" hoort de vergelijking:

`150 + 0,075a = 0,10a`

Deze vergelijking kun je niet oplossen door terugrekenen omdat de variabele aan beide zijden van het isgelijkteken voorkomt.

Nu kun je beter de balansmethode toepassen: voer aan beide zijden van het isgelijkteken dezelfde bewerking uit.
De oplossing gaat dan zo:

`150 + 0,075a` `=` `0,10a`

beide zijden `- 0,075a`

`150` `=` `0,025a`

beide zijden verwisselen

`0,025a` `=` `150`

beide zijden delen door `0,025`

`a` `=` `150/(0,025) = 6000`

Je ziet dat je dezelfde oplossing krijgt als bij Uitleg 1.

Opgave 2

Op school komt een nieuwe kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 220,00 per maand en elke kopie kost de school € 0,085. De vraag is: vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine € 3200,-?

a

Welke vergelijking hoort hier bij?

b

Los deze vergelijking op met behulp van terugrekenen.

c

Laat zien dat je deze vergelijking ook kunt oplossen met de balansmethode.

Opgave 3

Op school komt een nieuwe kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 220,00 per maand en elke kopie kost de school € 0,085. De vraag is: vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?

a

Welke vergelijking kun je hierbij opstellen?

b

Waarom kun je deze vergelijking niet oplossen door terugrekenen?

c

Los deze vergelijking op met de balansmethode.

d

Welk antwoord geef je op de vraag die aan het begin werd gesteld?

Opgave 4

Je ziet hier een viertal vergelijkingen.
Los ze op met behulp van terugrekenen of met behulp van de balansmethode.
Geef exacte antwoorden.

a

`4p - 1500 = 275`

b

`4p - 1500 = 300 - 2,5p`

c

`4(p - 5)^2 = 64` .

d

`4sqrt(p - 5) = 64` .

verder | terug