Breuken kun je vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde te delen: `(ac)/(bc) = a/b` .
Het rekenen met breuken met variabelen gaat net als het rekenen van breuken met getallen:
Bij optellen en aftrekken maak je de breuken eerst gelijknamig:
`a/b +- c/d = (a*d)/(b*d) +- (b*c)/(b*d) = (ad+-bc)/(bd)`
Bij vermenigvuldigen vermenigvuldig je de tellers en noemers afzonderlijk:
`a/b*c/d = (a*c)/(b*d) = (ac)/(bd)`
Bij delen maak je de breuken eerst gelijknamig:
`a/b // c/d = (a/b)/(c/d) = ((a*d)/(b*d)) / ((b*c)/(b*d)) = (ad)/(bc)`
Of je gebruikt `a/b // c/d = a/b * d/c` .
Door `0` delen heeft geen betekenis. In de berekeningen hierboven moet daarom steeds gelden `b != 0` en `d != 0` en bij de deling geldt ook `c!=0` .