Een rechthoekig terrein moet een oppervlakte van `40` m2 hebben. Langs drie zijden wordt een hek geplaatst.
Noem de lengte van het terrein `x` en de breedte `b` . Stel een formule op waarmee de breedte wordt uitgedrukt in `x`
Bereken de totale lengte `L` van het hek voor `x = 5` , `x = 10` en `x = 20`
Schrijf `L` als een functie van `x` .
Bereken nog een aantal uitkomsten van de functie `L` voor een aantal waarden van `x` . Teken vervolgens de grafiek van `L` als functie van `x` .
Los op met behulp van de grafiek: `L gt 24` .
In een groot vat zit een hoeveelheid water (zie figuur). Onderin het vat zit een opening waar het water uit kan stromen met een snelheid `v` . Deze snelheid hangt af van de hoogte `h` van het water. In formulevorm:
`v = 0,2sqrt(h)`
Hierin is `v` de snelheid in m/s en `h` de hoogte in m.
Bereken een aantal waarden van `v` bij verschillende waarden van `h` en teken de grafiek van `v` als functie van `h` voor `0 le h le 9` .
Los op: `v = 0,5`
Los op met behulp van de grafiek: `v gt 0,5`