Algebra 2 > Formules en ongelijkheden
12345Formules en ongelijkheden

Verkennen

Opgave V1

De luchtdruk `p` wordt lager, naarmate je hoger komt. We nemen aan dat de luchtdruk op zeeniveau (hoogte `h=0` ) op een bepaald ogenblik `1030` millibar is. Per `100` m stijging daalt de luchtdruk `12` millibar.

a

Hoe groot is de luchtdruk op `2500` m hoogte?

b

Je weet nu twee punten van de grafiek van `p` als functie van `h` . Teken de grafiek.

c

Stel de functie van `p` op.

d

Je mag niet alle getallen voor `h` invullen. Welke getallen wel?

e

Bereken `p` voor `h = 1750` . Wat betekent de uitkomst?

f

Los op: `p = 930` . Geef je antwoord in één decimaal nauwkeurig.

g

Gebruik de grafiek en de antwoorden bij d en f, om op te lossen: `p gt 930`

verder | terug