De luchtdruk `p` wordt lager, naarmate je hoger komt. We nemen aan dat de luchtdruk op zeeniveau (hoogte `h=0` ) op een bepaald ogenblik `1030` millibar is. Per `100` m stijging daalt de luchtdruk `12` millibar.
Hoe groot is de luchtdruk op `2500` m hoogte?
Je weet nu twee punten van de grafiek van `p` als functie van `h` . Teken de grafiek.
Stel de functie van `p` op.
Je mag niet alle getallen voor `h` invullen. Welke getallen wel?
Bereken `p` voor `h = 1750` . Wat betekent de uitkomst?
Los op: `p = 930` . Geef je antwoord in één decimaal nauwkeurig.
Gebruik de grafiek en de antwoorden bij d en f, om op te lossen: `p gt 930`