Beschrijvende statistiek > Metingen en statistiek
123456Metingen en statistiek

Voorbeeld 1

Een bedrijf produceert doosjes schroeven. De `40` mm lange kruiskopschroeven worden door een machine automatisch in doosjes van `100` stuks verpakt. Om te controleren of dit inpakproces goed verloopt, wil de fabrikant dat er dagelijks `50` doosjes gecontroleerd worden.

Hoe ga je dit controleproces uitvoeren? Beschrijf de populatie, de statistische variabele en hoe je de steekproef uitvoert.

> antwoord

De populatie is het aantal dagelijks geproduceerde doosjes van `40` mm lange kruiskopschroeven.
De statistische variabele is het aantal schroeven in een doosje, dit is een kwantitatieve variabele.

De steekproef van `50` doosjes zou je aselect moeten trekken, elk doosje moet dezelfde kans hebben om in de steekproef voor te komen. Dit moet verspreid over de werkdag van `8` uur gebeuren. Stel dat er elk uur `750` van die doosjes worden geproduceerd. Je kunt dan uit die doosjes een steekproef van `6` nemen. Je hebt dan aan het einde van de dag `6 xx 8 = 48` doosjes gecontroleerd.
In de figuur zie je hoe je in Excel een aselecte steekproef van `6` uit `750` doosjes kunt trekken.
Je gebruikt daarbij de functie ASELECTTussen. Met het knopje "Nu berekenen" krijg je steeds een nieuwe steekproef.

Zo'n controle moet niet te lang duren. Gewoon tellen of er precies `100` spijkers in zitten kost teveel arbeidstijd. Dus het beste is om het gewicht van een doosje en van één spijker vast te stellen. Daarna kun je het aantal spijkers in een doosje vaststellen door te wegen.

Opgave 4

Bekijk Voorbeeld 1.
Neem aan dat er dagelijks ongeveer `6000` doosjes van die schroeven worden geproduceerd.

a

Is de steekproef dan groot genoeg?

b

Trek zelf een steekproef van `10` uit de `750` doosjes met behulp van Excel.

c

Welk probleem gaat zich waarschijnlijk voordoen bij het meten van het aantal schroeven door weging?

Opgave 5

Voor kinderen vanaf drie maanden bestaat het geneesmiddel paracetamol in vloeibare vorm. Het wordt verkocht in flesjes met inhoud `100` mL `℮` . Dit betekent dat in deze flesjes gemiddeld minstens `100` mL moet zitten en dat er nooit minder dan `91` mL in mag zitten. Ook mag maar een klein deel van de flesjes minder dan `95,5` mL vloeistof bevatten.

a

Met welke statistische variabele heb je te maken? Is hij kwalitatief of kwantitatief?

b

Beschrijf hoe een fabrikant van dit vloeibare geneesmiddel zou kunnen controleren of zijn productieproces goed verloopt. Geef daarbij aan met welke populatie je te maken hebt en hoe je een steekproef kunt samenstellen.

verder | terug