Beschrijvende statistiek > Meetnauwkeurigheid
123456Meetnauwkeurigheid

Voorbeeld 1

Je ziet hier een analoge schaalverdeling van een meter van klasse `1,5` . Het meetgebied (of meetbereik) is vanaf `0` tot en met `6` .
Het apparaat is lang niet geijkt: de laagste wijzerstand is `0,2` .

Je ziet dat deze meter een getal aanwijst. Geef dit zo nauwkeurig mogelijk en leg uit welke mogelijke meetwaarden er bij dit getal horen. Benoem ook de soorten meetfouten die hier optreden. Gaat het om de juistheid of de precisie van de metingen?

> antwoord

Je leest uit de figuur de waarde `~~3,7` af.
Eigenlijk moet je zeggen `3,7+-0,05` , want er is een afleesonnauwkeurigheid.

Bovendien staat er op het instrument dat er een toevallige fout van `1,5` % van de schaallengte is, dus van `0,015*6 = 0,09` . De absolute meetfout (of meetonnauwkeurigheid) is daarom `0,05+0,09=0,14` .
Je noteert als afgelezen waarde `3,7 +- 0,14` .
Dus de mogelijke waarden liggen tussen `3,7 - 0,14 = 3,56` en `3,7 + 0,14 = 3,84` .
Omdat je maar op één decimaal kunt aflezen, zijn de werkelijk mogelijke waarden `3,6` ; `3,7` en `3,8` .
Hierbij gaat het om de precisie van de metingen.

Verder is er een systematische fout van `0,2` .
Dit moet je nog van de mogelijke waarden aftrekken.
Dit gaat over de juistheid van de metingen.
Dus uiteindelijk zijn de mogelijke meetwaarden `3,4` ; `3,5` en `3,6` .

Opgave 4

Bekijk Voorbeeld 1.
Stel je hebt een klasse `2` ampèremeter met een schaal van `0` tot en met `10` A met streepjes om de `0,2` A.
De wijzer geeft ongeveer `7` A aan.

a

Hoe groot is de absolute afleesfout? En de relatieve fout?

b

Hoe noteer je de afgelezen waarde? Tussen welke waarden ligt de gemeten stroomsterkte?

Als je de meter loskoppelt, ontdek je dat de laagste stand die hij aangeeft `0,4` A is.

c

Tussen welke waarden ligt de gemeten stroomsterkte in werkelijkheid?

d

Over welk type meetfout gaat het bij a? En gaat het dan om de precisie of de juistheid van de metingen?

e

Over welk type meetfout gaat het bij b? En gaat het dan om de precisie of de juistheid van de metingen?

Opgave 5

In een buret zit een vloeistof. De vloeistofspiegel (meniscus) is hol.
Hiernaast zie je er een foto van.

a

Kees leest af dat er `22` mL vloeistof in de buret zit.
Welke fout maakt hij? En welke soort fout? Gaat het om de precisie of de juistheid?

Op elke pipet staan het nominaal volume en de nauwkeurigheid vermeld. Voor een `20` mL-pipet kan dit bijvoorbeeld `20,00 +- 0,05` mL zijn.

b

Over welke soort meet(on)nauwkeurigheid gaat dit? En welke betekenis heeft `20,00 +- 0,05`  mL?

Bij een holle vloeistofspiegel lees je altijd de waarde van de ondergrens van de vloeistofhoogte af.
Bij bijvoorbeeld een kwikthermometer is de vloeistofspiegel bol.

c

Hoe moet je dan aflezen?

verder | terug