Lineaire verbanden > Lineaire verbanden
123456Lineaire verbanden

Verwerken

Opgave 7

Voor het verbruik van water betaal je twee soorten kosten:

  • een vast bedrag per jaar, het vastrecht

  • een bedrag per m3 water die je verbruikt

In een bepaald gebied is het vastrecht € 36 en het bedrag per m3 € 1,80.
Noem de totale kosten per jaar `K` (euro) en het verbruik `v` in m3.

a

Leg uit dat er sprake is van een lineair verband tussen `K` en `v` .

b

Maak een tabel voor `K` afhankelijk van `v` .
Neem `v=0` , `50` , `100` , `150` , `200` .

c

Teken de grafiek van `K` .

d

Geef een formule en een rekenschema voor de kosten afhankelijk van het waterverbruik.

e

Bereken de kosten voor een waterverbruik van `120` m3.

Opgave 8

Je ziet drie grafieken die elk een verband tussen de variabelen `x` en `y` weergeven.

a

Bij welke van deze grafieken is `y` recht evenredig met `x` ?

grafiek I

grafiek II

grafiek III

b

Hoe groot is bij die grafiek het hellingsgetal?

c

Bij welke van deze grafieken is het hellingsgetal negatief?

grafiek I

grafiek II

grafiek III

Opgave 9

Hoe hoger je in de bergen komt, hoe lager de temperatuur wordt.

In een zeker berggebied geldt bij benadering: `T = 20 - 6*h` .
Hierin is:

  • `T` de temperatuur in °C (graden Celsius)
  • `h` de hoogte boven de zeespiegel in km
a

Welke temperatuur zou iemand op zeespiegelniveau dan ervaren?

b

Teken een grafiek van `T` afhankelijk van `h` .

c

Laat met een rekenschema zien, dat bij een hoogte van `3 1/3` km de temperatuur `0` °C is.

Opgave 10

Zuiver cilindervormige kaarsen branden gelijkmatig op. Je ziet de grafieken van de lengte `L` in centimeters van twee van die kaarsen afhankelijk van de brandtijd `t` in uren.

a

Welke grafiek hoort bij de dikste kaars? Licht je antwoord toe.

grafiek I

grafiek II

b

Waarom is er bij beide grafieken sprake van een lineair verband?

c

Bekijk grafiek I en bepaal het hellingsgetal en het startgetal bij het verband tussen `L` en  `t` . Stel ook de bijpassende formule op.

d

Bekijk grafiek II en bepaal hoeveel deze kaars elke `6` uur korter wordt. Bereken daarmee het hellingsgetal en stel de bijbehorende formule op.

e

Welke van beide kaarsen is na `4` uur branden het langst?

verder | terug