Lineaire verbanden > Terugrekenen
123456Terugrekenen

Verwerken

Opgave 7

Voor het verbruik van water zijn in een bepaald gebied de totale kosten per jaar gegeven door:

`K = 1,80*v + 36`

waarin:

  • `K` de totale kosten per jaar in euro

  • `v` het verbruik in m3

In een bepaald jaar bedragen voor een gezin in dat gebied de kosten € 277,20.

a

Hoeveel water heeft dit gezin dat jaar verbruikt?

b

Als de kosten een jaar later `1,5` keer zo hoog zijn, hebben ze dan ook `1,5` keer zoveel water verbruikt? Licht je antwoord toe met een berekening.

Opgave 8

Los de volgende vergelijkingen op:

a

`3*x + 400 = 610`

b

`0,32*p + 56 = 70`

c

`10*k - 120 = 80`

d

`text(-)2,5*t + 120 = 80`

Opgave 9

Hoe hoger je in de bergen komt, hoe lager de temperatuur wordt.

In een zeker berggebied geldt bij benadering: `T = 20 - 6*h` .
Hierin is:

  • `T` de temperatuur in °C (graden Celsius)
  • `h` de hoogte boven de zeespiegel in km

Je ziet, dat op zekere hoogte de temperatuur onder het vriespunt komt.

a

Laat met een berekening zien op welke hoogte dat is.

b

Bereken ook op welke hoogte de temperatuur `text(-)5` °C is.

Opgave 10

Zuiver cilindervormige kaarsen branden gelijkmatig op. Je ziet de grafieken van de lengte `L` in centimeters van twee van die kaarsen afhankelijk van de brandtijd `t` in uren.

Kaars I: `L = 30 - 3*t` .

Kaars II: `L = 25 - 1 2/3*t` .

a

Na hoeveel tijd is kaars I nog `12` cm lang?

b

Na hoeveel tijd is kaars II nog `12` cm lang?

c

Welke betekenis heeft de vergelijking `30 - 3*t = 25 - 1 2/3*t` hier?

d

De vergelijking bij c kun je op dit moment alleen oplossen met behulp van de grafiek. Lees uit de grafiek de oplossing af.

verder | terug