Voor het verbruik van water zijn in een bepaald gebied de totale kosten per jaar gegeven door:
`K = 1,80*v + 36`
waarin:
`K` de totale kosten per jaar in euro
`v` het verbruik in m3
In een bepaald jaar bedragen voor een gezin in dat gebied de kosten € 277,20.
Hoeveel water heeft dit gezin dat jaar verbruikt?
Als de kosten een jaar later `1,5` keer zo hoog zijn, hebben ze dan ook `1,5` keer zoveel water verbruikt? Licht je antwoord toe met een berekening.
Los de volgende vergelijkingen op:
`3*x + 400 = 610`
`0,32*p + 56 = 70`
`10*k - 120 = 80`
`text(-)2,5*t + 120 = 80`
Hoe hoger je in de bergen komt, hoe lager de temperatuur wordt.
In een zeker berggebied geldt bij benadering:
`T = 20 - 6*h`
.
Hierin is:
Je ziet, dat op zekere hoogte de temperatuur onder het vriespunt komt.
Laat met een berekening zien op welke hoogte dat is.
Bereken ook op welke hoogte de temperatuur `text(-)5` °C is.
Zuiver cilindervormige kaarsen branden gelijkmatig op. Je ziet de grafieken van de lengte `L` in centimeters van twee van die kaarsen afhankelijk van de brandtijd `t` in uren.
Kaars I: `L = 30 - 3*t` .
Kaars II: `L = 25 - 1 2/3*t` .
Na hoeveel tijd is kaars I nog `12` cm lang?
Na hoeveel tijd is kaars II nog `12` cm lang?
Welke betekenis heeft de vergelijking `30 - 3*t = 25 - 1 2/3*t` hier?
De vergelijking bij c kun je op dit moment alleen oplossen met behulp van de grafiek. Lees uit de grafiek de oplossing af.