Je ziet de grafieken van twee lineaire verbanden `y = 3+0,40*x` en `y = 1,25*x` .
Los op in twee decimalen nauwkeurig: `3 + 0,40*x = 1,25*x` .
Los op: `3 + 0,40*x lt 1,25*x` .
Controleer je antwoord bij b voor enkele waarden van `x` .
Voor de jaarlijkse kosten `K` (euro) voor het waterverbruik `v` (m3) in twee gebieden A en B gelden de formules:
gebied A: `K = 36 + 1,80v`
gebied B: `K = 48 + 1,55v`
Schrijf bij de volgende vragen steeds de bijbehorende ongelijkheid op en los deze vergelijking op. Geef je antwoord in m3 nauwkeurig.
Bij welk verbruik zijn de kosten in gebied A lager dan in gebied B?
Bij welk verbruik zijn de kosten in gebied B hoger dan € 200?
De temperatuur boven het aardoppervlak hangt onder andere af van de hoogte waarop
je je bevindt. Vooral voor bergbeklimmers is het belangrijk om te weten dat elke stijging
van
`1`
km een daling van de temperatuur van ongeveer
`6`
°C betekent.
Twee bergbeklimmers meten een temperatuur van 16 °C.
Welke temperatuur meten zij als ze nog `120` m omhoog klimmen?
Het aantal meters dat ze omhoog gaan, kun je `h` noemen. Welke formule geeft dan het verband weer tussen temperatuur `T` in °C en `h` ?
Welke ongelijkheid hoort er bij de vraag: "Na hoeveel meter stijgen komt de temperatuur die ze meten, onder het vriespunt?"
Los de ongelijkheid bij c op. Geef je antwoord in tientallen meters nauwkeurig.
Je ziet de grafieken van twee cilindervormige kaarsen die tegelijk worden aangestoken.
Stel bij elk van deze grafieken een formule op.
Na hoeveel minuten is kaars I langer dan kaars II?