Statistiek > Statistische uitspraken
123456Statistische uitspraken

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Geen statistische uitspraak, dit kun je gewoon opzoeken in de schooladministratie en dan het percentage uitrekenen.

b

Dit is beslist een statistische uitspraak. Je kunt dit alleen nagaan door gegevens van een deel van de Nederlanders te verzamelen. Het is onmogelijk om in een redelijk kort tijdsbestek alle Nederlanders te vragen, bovendien is dit aantal niet constant.

c

Statistische uitspraak. Je kunt dit alleen bepalen door gegevens te verzamelen van een deel van deze jongeren. Dat deel moet dan wel een goed beeld geven van de groep jongeren als geheel.

d

Geen statistische uitspraak, dit is gewoon een meting.

e

Statistische uitspraak, dit percentage kun je wel beredeneren, maar of het in de praktijk uitkomt is maar de vraag. Het percentage van 16,7% zal heel vaak niet precies uitkomen. Je gaat dan heel vaak proberen om te kijken of het percentage worpen waar 7 uit komt in de buurt van de 16,7 komt.

f

Statistische uitspraak, je moet dit nagaan door veel gegevens te verzamelen waarbij je jongens en meisjes vergelijkt.

Opgave 1
a

Bijvoorbeeld: "Jongens gooien verder dan meisjes".

b

Bijvoorbeeld: "80% van de jongeren gebruikt zijn smartphone bij zijn schoolwerk".

Opgave 2
a

De eerste steekproef is niet representatief omdat de tweedeklassers maar één bepaalde leeftijdsgroep vormen.

De tweede steekproef is niet representatief omdat maar een bepaalde groep jongeren naar die website gaat.

De derde steekproef komt er nog het dichtst bij, al weet je niet zeker of dan de verhouding meisjes/jongens, e.d., wel klopt met de situatie in de populatie. Een representatieve steekproef trekken is nog niet zo eenvoudig...

b

Bijvoorbeeld stel je vast welke deelgroepen er in de steekproef moeten voorkomen en in welke aantallen. En dan verzin je een manier om willekeurig mensen uit die deelgroepen te kiezen.

Opgave 3
a

Eigen antwoord. Houd in ieder geval rekening met: alle jongens en meisjes van die leeftijd zitten op verschillende vormen van onderwijs, de diverse onderwijsvormen moeten naar verhouding zijn vertegenwoordigd in je steekproef, je neemt ongeveer evenveel jongens als meisjes, e.d.

b

Eigen antwoord. Denk in ieder geval aan: de omstandigheden moeten voor alle werpers gelijk zijn (even groot gewicht, zelfde vorm gewicht, zelfde soort ondergrond, e.d.).

Opgave 4
a

De steekproef moet representatief zijn voor de populatie, dus een goed beeld geven van de populatie. Verder moeten de deelnemers aan die steekproef willekeurig worden gekozen.

b

Bij de éne soort wil je bijvoorbeeld weten hoeveel procent van alle Nederlanders kleurenblind is. Bij de andere soort vergelijk je twee groepen, bijvoorbeeld de levensduur van twee soorten lampen.

Opgave 5
a

Populatie: Alle boeren in Europa die kippeneieren produceren.

Kenmerken: het land waarin de boer woont (hoeveel procent van de kippenboeren woont in Nederland, Duitsland, België, etc), maar ook de regio per land waarin de boer woont, leeftijd van de boeren, leeftijd van het bedrijf/boerderij, de grootte van het bedrijf, soort eieren (scharreleieren, vrije uitloop eieren, etc).

b

Populatie: Alle inwoners van Nederland die een eigen huis hebben. (ervanuitgaande dat je een huurhuis niet gaat verbouwen).

Kenmerken: Regio, inkomen, bouwjaar huis, oppervlakte huis, leeftijd, aantal kinderen, huwelijkse staat.

c

Populatie: Alle jongens en meisjes die aan atletiek doen in Nederland.

Kenmerken: geslacht, leeftijd, niveau, regio, aantal jaren ervaring, favoriete atletiek onderdeel, lengte, gewicht, welke atletiekvereniging.

d

Populatie: Alle mannen en vrouwen ter wereld die wel eens naar de kapper gaan.

Kenmerken: geslacht, land, regio, afkomst, soort haar (lang, kort, krullen, kroeshaar, etc), inkomsten.

Opgave 6
a

Het is een statistische uitspraak, je kunt dit nagaan door veel gegevens te verzamelen en jongens en meisjes met elkaar te vergelijken. Die `25` mensen die je tot nu toe hebt ondervraagt zijn alleen nog lang niet genoeg.

b

Eigen antwoord, waarin je een uitgebreide beschrijving van een onderzoek geeft.

Je kunt voor mannen en vrouwen afzonderlijk proberen op te zoeken hoeveel leerlingen er naar het mbo gaan en voor welke sector ze dan kiezen. Gebruik de sectoren die de MBO-raad onderscheidt. Je hebt dan achtergrondinformatie. Maar je wilt natuurlijk ook weten hoe dit bij de keuzes van huidige vmbo-scholieren zit. Of misschien zijn er ook havo-leerlingen die naar het MBO willen?

Houd daarom een enquête (bijvoorbeeld onder vierde klassers op vmbo/havo) over de keuzes die zij denken te gaan maken. Probeer daaruit conclusies te trekken. Beschrijf ook hoe goed je steekproef is.

Opgave 7Een eigen onderzoeksvraag bedenken
Een eigen onderzoeksvraag bedenken
a

Eigen antwoord, vraag aan je docent of je een goede onderzoeksvraag hebt.

Voorbeelden:

Hoeveel procent van de meisjes heeft een wiskundecijfer boven de `7` ?

Hoeveel procent van de jongens gaat met behoorlijk tot veel plezier naar school?

Hoeveel procent van de jongens is langer dan `170` cm?

Zijn jongens langer dan meisjes?

etc.

b

Eigen antwoord. Vraag aan je docent of je het juiste type grafiek hebt gekozen en of je de grafiek goed hebt gemaakt.

Let op: Niet ieder grafiektype past bij iedere onderzoeksvraag.

Voorbeeld:

Hoeveel procent van de jongens gaat met behoorlijk tot veel plezier naar school? Je zou een cirkeldiagram kunnen kiezen, je bent hier geïnteresseerd in de sectoren "behoorlijk" en "veel" . Het zou erg raar zijn om hier een lijndiagram bij te maken. Dat wekt de indruk dat er ook nog keuzes zijn tussen behoorlijk en veel in.

c

Vraag aan je docent of je de juiste conclusie(s) hebt getrokken.

Opgave 8Een eigen statistisch onderzoek doen
Een eigen statistisch onderzoek doen
a

Kies één van onderstaande twee soorten onderzoeksvragen en bedenk van die soort zelf een onderzoeksvraag:

  • onderzoek waarbij je op zoek gaat naar het percentage van een bepaalde populatie dat een zekere eigenschap heeft;

  • onderzoek waarbij je twee groepen in een populatie met elkaar vergelijkt.

Laat je onderzoeksvraag door je docent goedkeuren.

b
  • Bedenk eerst wat de populatie is die bij je onderzoeksvraag hoort.

  • Welke kenmerken van deze populatie zijn belangrijk? (geslacht, leeftijd, regio, etc) Probeer hier percentages van te vinden op internet.

  • Bedenk hoe je een steekproef gaat samenstellen.

  • Welke vragen ga je stellen aan de steekproef? (Vraag ook naar de kenmerken zodat je achteraf kunt controleren hoe representatief je steekproef was).

Laat je plan van aanpak door je docent goedkeuren.

c

Doen.

d

Manieren om gegevens te presenteren:

  • (Frequentie)tabel met of zonder klassenindeling

  • Staafdiagram

  • Lijndiagram

  • Boxplot

  • Cirkeldiagram

  • Steelbladdiagram

  • etc.

Niet iedere manier van presenteren past bij ieder onderzoek, bedenk goed wat bij jouw onderzoek past en waarom.

e

Laat de resultaten van je onderzoek en je conclusie aan je docent zien.

De conclusie moet leiden tot een antwoord op je onderzoeksvraag.

f

Schrijf voor jezelf op wat goed ging en wat beter kon, bespreek dit daarna met je docent.

Opgave 9
a

Populatie: alle jongeren in Nederland van 12 tot 16 jaar.

Kenmerken: leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, regio.

b

De eerste steekproef is niet representatief omdat de tweedeklassers maar één bepaalde leeftijdsgroep vormen.

De tweede steekproef representatief omdat maar een bepaalde groep jongeren naar die website gaat.

De derde steekproef komt er nog het dichtst bij, al weet je niet zeker of dan de verhouding meisjes/jongens, e.d., wel klopt met de situatie in de populatie. Een representatieve steekproef trekken is nog niet zo eenvoudig...

verder | terug