Lijn `p` staat loodrecht op lijn `l` en op lijn `m` . De lengte van lijnstuk `PS` is de afstand van punt `P` tot lijn `l` . Die afstand is `5` cm. Als je `S` verplaatst wordt de lengte van `PS` groter en is er geen sprake meer van de kortste afstand.
Lijn `p` is de loodlijn door `P` op de evenwijdige lijnen `l` en `m` . De afstand tussen beide lijnen is de lengte van lijnstuk `ST` . Deze afstand wordt dus ook loodrecht op beide lijnen gemeten, hij is `1,4` cm.
Bekijk de figuur. De lijnen `l` en `m` zijn evenwijdige lijnen.
Teken de afstand van punt `Q` tot lijn `l` op het werkblad.
Waarom is de lengte van het lijnstuk bij a gelijk aan de afstand tussen `l` en `m` ?
Meet de afstand tussen de lijnen `l` en `m` in cm nauwkeurig.
Bekijk de figuur.
Hoe groot is de afstand tussen de lijnen `l` en `n` ?
Bepaal de afstand van `Q` tot `n` in cm nauwkeurig. Gebruik het werkblad om de afstand te bepalen.
Teken alle punten die even ver van `n` liggen als punt `Q` .
Teken deze figuur op roosterpapier met vierkantjes van `1` cm bij `1` cm.
Meet de afstand tussen de punten `A` en `B`
Meet de afstand van punt `C` tot lijn `AB` . Licht je antwoord toe.
Stel je voor dat je figuur op schaal `1 : 30` was getekend.
Hoeveel bedroeg dan de afstand van punt `C` tot lijn `AB` . Licht je antwoord toe.