Figuren > Omtrek
1234567Omtrek

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Ze gaan van alle witte lijnstukken de lengte bepalen en al die lengtes optellen.

b

De omtrek van een voetbalveld is `120` m.
Er is `140` m kalklijn voor nodig.

c

De schuine lijnstukken moet je opmeten.

d

In totaal is er `2 xx 140 + 4 xx 35 + 2 xx 70 = 560` meter kalklijn voor de veldjes en nog ongeveer `30` meter voor het hoogspringgebied. Dat is zo'n `590` m. Het beste dus voor `600` meter kalklijn inkopen, dat is `15` liter markeerverf.

e

Je kunt zien dat de rechte stukken aan de binnenkant zo'n `100` m lang zijn. Dat zou dan ook voor de halve cirkels moeten gelden, maar dat zou je moeten nameten. Bijvoorbeeld met een touwtje dat je er oplegt en waarvan je dan de lengte nameet.

f

`2000` m dus `5` rondjes.

Opgave 1

`6+4+1+3+1+2+1+2+2+3+1+4=30` cm.

Opgave 2

De omtrek van figuur I is `54,6` cm en de omtrek van figuur II is `52` cm.

Opgave 3
a

Centimeter is een honderdste meter, dus er gaan `100` cm in `1` m.

Er gaan `100xx10=1000` cm in `1` dam.

Er gaan `100xx1000=100000` cm in `1` km.

b

Hectometer betekent `100` meter, dus er gaan `100` m in `1` hm.

Er gaan `100xx10=1000` dm in `1` hm.

Er gaan `100xx1000 = 100000` mm in `1` hm.

c

`1` dm `= 10` cm.

`1` m `= 100` cm.

`1` dm `+ 1` m `= 10` cm `+100` cm `=110` cm.

d

`1` km `= 1 xx 1000` m `= 1000` m.

`1` dam `= 1 xx 10` m `= 10` m.

`1` km `- 1` dam `= 1000` m `- 10` m `= 990` m.

Opgave 4
a

Kijk naar de figuren waar ze het hoogste en het breedste zijn. Als je dit gevonden hebt, tel je het aantal roosterhokjes.

Figuur I is links het hoogste (dat zijn `4` roosterhokjes) en hij is onderin het breedste (dat zijn `4` roosterhokjes).

Figuur II is links het hoogste (dat zijn `5` roosterhokjes) en hij is bovenin het breedste (dat zijn `3` roosterhokjes).

b

De hoogte van figuur I is `4` roosterhokjes, dus voor de hoogte geldt er: `10+ 10+ 10+ 10= 40` km.
De breedte van figuur I is `4` roosterhokjes, dus er geldt: `10+ 10+ 10+ 10= 40` km breed.

De hoogte van figuur II is `5` roosterhokjes, dus voor de hoogte geldt er: `10+ 10+ 10+ 10+ 10= 50`  km.
De breedte van figuur II is `3` roosterhokjes, dus er geldt: `10+ 10+ 10= 30`  km breed.

c

De hoogte en breedte van een roosterhokje is `5` mm. Er geldt dat `5` mm `= 0,5` cm.

De hoogte van figuur I is `4` roosterhokjes, dus voor de hoogte geldt er: `0,5+ 0,5+ 0,5+ 0,5= 2` cm.
De breedte van figuur I is `4` roosterhokjes, dus er geldt: `0,5+ 0,5+ 0,5+ 0,5= 2`  cm breed.

De hoogte van figuur II is `5` roosterhokjes, dus voor de hoogte geldt er: `0,5+ 0,5+ 0,5+ 0,5+ 0,5= 2,5`  cm.
De breedte van figuur II is `3` roosterhokjes, dus er geldt: `0,5+ 0,5+ 0,5= 1,5` cm breed.

Opgave 5

De omtrek van de figuur is inderdaad ongeveer `22` . Voor `BC` en `DE` kun je wel wat afwijkende waarden aflezen.

Opgave 6
a

`12 + 12,5 + 12 + 12,5 = 49`

b

omtrek vierkant `= 4 xx` zijde.

Door de omtrek door `4` te delen vind je de lengte van één zijde: `144/4=36` .

Opgave 7

De omtrek van de figuur is inderdaad ongeveer `24` cm. Voor `BC` , `CD` en `DE` kun je wel wat afwijkende waarden aflezen.

Opgave 8
a

`561` mm.

b

`3,6` km `= 36` hm `= 360` dam `= 3600` m `= 36000` dm `= 360000` cm.

c

`86,5` dm `= 865` cm `= 8650` mm.

d

`181,4` m `= 18,14` dam `= 1,814` hm `= 0,1814` km.

Opgave 9
a

Reken eerst alles om naar centimeter.

`1` dm `= 10` cm.

`1` m `= 100` cm.

`10` cm `+ 100` cm `= 110` cm.

b

Reken eerst alles om naar meter.

`1` km `= 1000` m.

`1` dam `= 10` m.

`1000` m `- 10` m `= 990` m.

c

Reken eerst alles om naar kilometer.

`3300` m `= 3,3` km.

`560` hm `= 56` km.

`3,3` km `+ 56` km `= 59,3` km.

d

Reken eerst alles om naar meter.

`5800` mm `= 5,8` m.

`420` cm `= 4,2` m.

`5,8` m `- 4,2` m `= 1,6` m.

Opgave 10

Figuur I: omtrek `=2xx2 + 10xx1=14` cm.

Figuur II: Meet eerst de schuine zijden. omtrek `~~4*2,8=11,2` cm.

Figuur III: Meet eerst de schuine zijden meten. omtrek `~~1+4+1+2+1,4+1,4~~10,8` cm.

Figuur IV: omtrek `=2+4+2+1+1+2+1+1=14` cm.

Opgave 11
a

`321` dm `= 32,1` m.

b

`34,1` dm `= 341` cm `=3410` mm.

c

`155,4` m `= 15,54` dam `= 1,554` hm `= 0,1554` km.

d

/ `12,5` km `= 125` hm `= 1250` dam `=12500` m `=125000` dm `= 1250000` cm.

Opgave 12
a

`5` km `= 50` hm `= 500` dam `= 5000` m `= 50000` dm.

b

`12,5` hm `= 1,25` km.

c

`1246` mm `= 124,6` cm `= 12,46` dm.

d

`0,03` km `= 0,3` hm `= 3` dam `= 30` m `= 300` dm `= 3000`  cm.

Opgave 13
a

`20+10+20+10=60` meter.

b

De omtrek van het sportveld is `60` meter. De breedte van een tegel is `0,5` meter breed. In totaal heb je dus: `60/(0,5) = 120` tegels nodig.
In totaal zijn er vier hoeken, dus moeten er ook vier tegels extra worden gelegd. Dit betekent dat er `120 + 4 = 124` tegels in totaal worden gelegd.

Opgave 14

De omtrek van de kwart cirkel bepaal je door de figuur op schaal tekenen, bijvoorbeeld op roosterpapier waarvan elk vierkantje `1` cm is. Het terras heeft dan een straal van `4` cm en de cirkelboog is `~~6,3` meter (gebruik een meetlint).

Omtrek `~~6,3 + 4+4 ~~ 14,3` meter.

Opgave 15Curvimeter
Curvimeter
a

Het wieltje heeft de vorm van een cirkel met een diameter van `2` centimer. De omtrek van het wieltje is daarom: `2 xx π = 6,28` cm. Het wieltje legt als het precies één keer ronddraait dus `6,28` cm af. Het apparaat hoeft alleen te tellen hoeveel keer het wieltje ronddraait.

b

De diameter van een euromunt is `23,25` mm, dus de omtrek is ongeveer `π xx 23,25 ~~73` mm `= 7,3` cm. Als je nu een kromme lijn op papier hebt staan, rol je er met de euromunt overheen en tel je hoeveel keer de euromunt heeft rondgedraaid.

Opgave 16Basketbalveld
Basketbalveld
a

Elke meter wordt `1` cm. Gebruik dus een cm-rooster.

a

Gebruik een meetlint en stel vast dat een driepuntslijn ongeveer `20,4` cm en dus `20,4` meter is.

Er moet dus ongeveer `40,8` meter aan stippellijnen worden getrokken.

b

De omtrek van de cirkel is ongeveer `11,304` meter.

Er moet dus ongeveer `11,3` meter lijn worden getrokken voor de cirkel in het midden van het veld.

c

Driepuntslijnen `~~ 40,8` meter.

Cirkel midden `~~ 11,3` meter.

Afstand lijn in het midden `= 15` meter.

Omtrek buitenkant `= 28+15+28+15= 86` meter.

Dit betekent dat er `40,8+11,3+15+86~~153,1` meter aan (stippel)lijnen op de eerste dag gelegd wordt.

Opgave 17
a

Doen.

b

Ongeveer `262` cm.

Opgave 18

Precies `100` tegels.

verder | terug