Hier zie je een tuin met daarin een muur waarachter ganzen (de witte cirkeltjes) lopen.
In de muur zit een opening.
`A`
en
`B`
kijken naar de ganzen.
Hoeveel ganzen kan zien?
Je tekent vanuit kijklijnen langs de randen van de opening.
Je telt het aantal ganzen tussen beide kijklijnen of je kleurt het gebied ertussen.
`A` kan ganzen zien.
Gebruik de figuur van
Teken zelf het gebied achter de muur dat `A` kan zien.
Laat in je figuur zien hoeveel ganzen kan zien.
En hoeveel ganzen kunnen ze beiden zien?
Geef door kleuren of arceren aan welk gebied beiden kunnen zien.
Hier zie je de tuin bij het huis waar Marja woont nog een keer. Haar broer Willem-Jan staat in de kamer. De figuur staat ook op het werkblad.
Geef het gebied aan dat Marja vanuit de kamer van de tuin kan zien.
Geef het gebied aan dat Willem-Jan vanuit de kamer van de tuin kan zien.
Geef ook het gebied aan dat ze beiden kunnen zien van de tuin.