Formules omtrek en oppervlakte > Oppervlakte van driehoeken
123456Oppervlakte van driehoeken

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

In de figuur "zie" je nu wel dat de oppervlakte van de driehoek de helft van de rechthoek is.

b

De oppervlakte van de rechthoek eromheen is `l*b` , dus voor de helft daarvan geldt: `A=1/2*l*b` .

c

Ja, zo'n verdeling kun je altijd maken, dus de oppervlakte is altijd gelijk aan die van de halve rechthoek.

d

Ze gaat eerst de driehoek op ware grootte tekenen, met de langste zijde horizontaal.
Daarna tekent ze een rechthoek op die langste zijde waar de driehoek precies in past.
Dan meet ze de breedte van die rechthoek op: `~~38` mm.
De oppervlakte wordt `~~ 1/2 * 63 * 38 = 1197` mm2.

Opgave 1
a

Nee, je kunt punt `C` nog horizontaal verplaatsen en zo driehoeken met andere hoeken maken.

b

Ja, omdat de basis en de hoogte hetzelfde blijven, heeft elk van die driehoeken inderdaad dezelfde oppervlakte.

c

oppervlakte ( `DeltaABC` ) `= 1/2 * 10 * 7 = 35` .
De linker en rechter driehoek zijn rechthoekige driehoeken, waarvan je al wist dat `A=1/2*l*b` . Controleer dat deze oppervlakten samen inderdaad `35` roosterhokjes zijn.

Opgave 2
a

`opp(DeltaABC) = 1/2 * AC * BG = 1/2 * 3 * 4 = 6` cm2.

b

`opp(Delta DEF) = 1/2 * DF * EH = 1/2 * 5 * 3 = 7,5` cm2.

Opgave 3
a

Zijde `AC` , want daarop is een hoogte getekend.

b

`opp(Delta ABC)= 1/2 * 5 * 17 = 85`

c

Die hoogte valt dan buiten de driehoek, hij komt uit op het verlengde van `AB` . Zie figuur.

Opgave 4

`opp(DeltaABC)=1/2*15*8=60`

`opp(DeltaPQR)=1/2*10,5*6=31,5`

Opgave 5
a
b

Je kunt het beste vanuit punt `C` op zijde `AB` een hoogtelijn tekenen. Die lijn valt dan namelijk precies op een roosterlijn. Dat maakt het een stuk makkelijker met berekenen.

c

`1/2 * 5* 4 = 8`

Opgave 6
a

Eerste manier door omlijsten met een rechthoek:

  • Teken eerst rechthoek `ADCE` om de driehoek `ABC` . De oppervlakte daarvan is `8*6=48` cm2
  • De halve rechthoeken `ACE` en `BDC` moeten daar van af.
  • opp(ACE) `= 1/2 * 6 * 8 = 24` cm2 en opp(ACE) `= 1/2 * 3 * 9 = ` cm2.
  • Dus opp(ABC) `= 48-24-9=15` cm2.

Tweede manier met de formule:
Bedenk dat de basis nu `AB=5` cm en de hoogte `CD=6` cm is en vul dit in de formule in.

b

Neem als basis `AC=10` cm en als bijbehorende hoogte `3` cm.
opp(ABC) `= 1/2 * 3 * 10=15` cm2.

Opgave 7
a
b

Je kunt (op dit moment) van deze driehoek geen enkele zijde precies weten en ook de hoogtes zijn niet echt goed te bepalen.

c

Teken een rechthoek om de driehoek heen en haal er de overbodige delen weer van af, zie figuur.

opp `(Delta ABC) = 4*5 - 1*1 - 1/2*4*5 - 1/2*3*1 - 1/2*1*4 = 6,5` roostereenheden.

Opgave 8

`opp(DeltaABC)=1/2*6,5 *4 =13`
`opp(DeltaKLM)=1/2*4,5 *7,2 =16,2`

Opgave 9
a

`opp(DeltaABC)=1/2*AB*CE=1/2*3 *4 =6` roostereenheden.

b

`opp(DeltaABD)=1/2*AB*DF=1/2*3 *6 =9` roostereenheden.

c

De lengtes van de zijden zijn niet exact bekend. Om de oppervlakte exact te kunnen berekenen, moet je een rechthoek om `DeltaACD` tekenen.

`opp(DeltaACD)=4 *6 -1/2*2 *4 -1/2*4*2 -1/2*2 *6 =10` roostereenheden.

Opgave 10

Neem bij de kleine driehoek de zijde van `1,2` dm als basis. De bijbehorende hoogte is `2,8` dm. Bij de grote driehoek is de hoogte op de basis van `4,2` dm gelijk aan `2,8+1=3,8` dm.

`o p p e r v l a k t e (f i g u u r)=1/2*1,2 *2,8 + 1/2*4,2 *3,8 =9,66` dm2.

Opgave 11
a

Teken met geodriehoek en passer een driehoek met zijden van:
`310/50=6,2` cm, `200/50=4,0` cm en `180/50=3,6` cm.

b

Ongeveer `110` cm.

c

Ongeveer `1/2*310*110~~17050` cm2.

d

Neem bijvoorbeeld de hoogte op (het verlengde van) de zijde van `200` cm (in de tekening: `4` cm). Deze is ongeveer `3,4` cm, dus in werkelijkheid `3,4*50=170` cm. De oppervlakte wordt dan ongeveer `1/2*200 *170 =17000` cm2.
Omdat de tekening op schaal is, krijg je als je zelf afwijkende meetwaarden hebt gevonden, al snel wat grotere afwijkingen.

Opgave 12
a

`o p p (Delta ABC) = 1/2 * 20 * 15 = 150` .

b

Neem `BC` als basis, dan is `AD` de bijbehorende hoogte.

Dan moet gelden: `o p p (Delta ABC) = 1/2 * BC * AD = 1/2 * BC * 12 = 150` .

Dit geeft `6 BC = 150` , zodat `BC=25` .

Opgave 13Linker figuur
Linker figuur
a

Je kunt de figuur verdelen in twee gelijkbenige driehoeken.

Bovenste driehoek oppervlakte `= 1/2 * 4 * 1,5 = 3` cm2 `= 300` mm2.

Onderste driehoek oppervlakte `= 1/2 * 3 * 2 = 3` cm2 `= 300` mm2.

oppervlakte (linker figuur) `= 300 + 300 = 600` mm2.

Je kunt de figuur ook verdelen in vier halve rechthoeken van `2` bij `1,5` cm. Dan vind je dezelfde oppervlakte.

b

Alle schuine lijnstukken zijn `2,5` cm. De twee korte horizontale lijnstukjes zijn `0,5` cm.

lengte (buitenrand) `~~ 4 * 2,5 + 2 * 0,5 = 11` cm `= 110` mm.

Opgave 14Rechter figuur
Rechter figuur
a

Je kunt de figuur verdelen in twee driehoeken.

Linker driehoek oppervlakte `= 1/2 * 2 * 3 = 3` cm2 `= 300` mm2.

Rechter driehoek oppervlakte `= 1/2 * 2 * 3 = 3` cm2 `= 300` mm2.

oppervlakte (linker figuur) `= 300 + 300 = 600` mm2.

b

Teken eerst de figuur op een cm-rooster.

Meet de vier zijden van de figuur op in mm nauwkeurig.

lengte (buitenrand) `~~ 2 * 4,5 + 2 * 2,2 = 13,4` cm `= 134` mm.

Opgave 15

`276442,5` mm2.

Opgave 16

`o p p (Delta ABC) = 1/2 * 4 * 5 = 10` roostereenheden.

verder | terug